De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15(1898)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Vaarwel. Weet Gij 't, waarom ginds klacht aan klacht Langs de effen golven steent?.... Gij hoort, dat in die droeve stem Nog droever ziele weent. Dat schreiend oog staart naar het strand, ‘Vooruit’ klinkt het bevel, En noode wuift de loome hand Den jongsten groet aan 't vaderland, Misschien een laatst vaarwel. Weet Gij 't, wat ginds dien jongen deert, Waarom hij zucht en weent? Waaraan dat oog, pas schalk en blij, Dien doffen blik ontleent? Het afscheid, telkens weer verdaagd, Komt altoos nog te snel. Blijft nog een poos, had hij gevraagd. Ach! of hij streelt en vleit of klaagt, Hem klinkt een droef vaarwel. Weet Gij 't, waarom die jonge vrouw Ginds neerzit, star, versteend? Geen traan welt uit dat starend oog.... Och, had ze maar geweend! Die kleine jongen op haar Schoot Was pas nog druk aan 't spel: Bij 't spel greep hem de bleeke dood. Wat offer of die moeder bood, De dood eischte een vaarwel. Weet Gij 't, wat om dat houten kruis, Die kinderkens vereent, Die bloemkes op hun steel geknakt, Die oogjes rood geweend? Eén zerk dekt daar twee graven dicht. Twee graven, stom en kel...... Ach! wat in 't hart der weezen ligt Wischt nooit de tijd van 't aangezicht, O, ouders, uw vaarwel. 26 Mei 1898. P.F.H. van Hooff, S.J. Vorige Volgende