De H. Rochus.
De vereering van den H. Rochus, als patroon tegen de pest en besmettelijke ziekten in het algemeen, is in ons vaderland, vooral in de zuidelijke provinciën, zeer verbreid. Men zal daar zelden een kerk vinden, waar zijn beeld, kenbaar aan de pestbuil op de knie, niet wordt aangetroffen; en in het octaaf van zijn feestdag, 16 Augustus, ziet men dat beeld gewoonlijk, op een in 't oog vallende plaats, met bloemen en licht omringd, ter vereering der geloovigen opgesteld. In de meest gebruikte gebedenboeken vindt men de litanie en gebeden te zijner eere.
De H. Rochus wordt tot de beroemdste heiligen der veertiende eeuw gerekend, vooral in Frankrijk en Italië. Hij werd te Montpellier uit adellijke ouders geboren, die hij echter reeds op twintigjarigen leeftijd verloor, zoodat hij zich in die jeugdige jaren meester zag van een aanzienlijk vermogen. Maar van jongsaf was zijn hart tot de hemelsche goederen getrokken; hij deed dan ook afstand van al zijn aardsche bezittingen, nam den pelgrimsstaf ter hand en begaf zich te voet naar Italië.
De verwoestingen der pest, die op dat tijdstip het land teisterde, boden hem gelegenheid tegenover de ongelukkigen, die door de vreeselijke ziekte waren aangetast, zijn christelijke liefde te toonen; met de gave der wonderen begunstigd, genas hij de zieken door op hun voorhoofd het kruisteeken te maken.
Rome vooral was getuige van zijn ijver en van zijn vermogen bij God. Zelf te Piacenza door den geesel aangetast, werd hij van allen verlaten en de stad uitgedreven; maar de heilige liet zich door die beproeving niet nederslaan; hij dankte God dat Hij ze hem had overgezonden en nam de wijk naar een naburig woud, waar hij de folterendste pijnen verduurde.
God genas hem op wonderdadige wijze door bemiddeling van een engel. Een hond van een edelman uit den omtrek bracht den heilige iederen dag zijn voedsel. Die edelman, welke een bandeloos leven leidde, kwam hem zelf bezoeken en werd zoodanig door zijn woorden en voorbeeld getroffen, dat hij zich bekeerde en de wereld verliet om in de afzondering te leven en God te dienen.
In Frankrijk teruggekeerd, leefde de H. Rochus er in de beoefening van strenge boetvaardigheid en christelijke liefde. Te Montpellier, zijn vaderstad, aangekomen, werd hij er miskend en in de gevangenis geworpen. Vijf jaren lang bracht hij in den kerker door, levende in vereeniging met God en zich gelukkig gevoelende te Zijner liefde te mogen lijden. Op het oogenblik dat zijn ziel tot haar Schepper terugkeerde, vervulde een schitterend licht zijn kerkerhol.
Reeds van toen af werd de dienaar Gods als een heilige beschouwd en bij pest en besmettelijke ziekte als schutspatroon aangeroepen. Men stelt zijn dood in het jaar 1327; anderen verschuiven het tijdstip daarvan tot het einde der veertiende eeuw, terwijl zij zijn reis naar Italië in 1348 stellen, hetgeen schijnt overeen te stemmen met hetgeen de kroniekschrijvers verhalen omtrent de pest, die toenmaals het land ontvolkte.
Toen in het jaar 1414 te Constans onder voorzitterschap van Johannes Gerson de bisschoppen vergaderd waren, brak eensklaps de pest uit. Men riep de voorspraak van den H. Rochus in en de geesel hield op. Onmiddellijk sprak het concilie bij algemeene toejuiching zijn heiligverklaring uit.
Sommige schrijvers meenen dat zijn lichaam in 1485 naar Venetië werd overgebracht; maar er zijn minstens even sterke bewijzen voor de meening, dat zijn overblijfselen te Arles berusten, waarheen ze in 1372 zouden zijn overgebracht. Uit die stad zijn relieken van den H. Rochus gekomen naar Spanje en Vlaanderen, te Rome, te Turijn, in Duitschland, te Parijs, Marseille en verscheidene andere plaatsen.