Bij de Platen.
Aan het Togomeer. -
De belangstelling in het Zwarte Werelddeel wordt grooter naarmate het door de verschillende Europeesche mogendheden tot een gebied van vruchtbare kolonisatie wordt gemaakt. Vooral Duitschland, dat zich eerst in den jongsten tijd op het verkrijgen van overzeesche bezittingen is gaan toeleggen, maakt in Afrika ontzaglijke vorderingen.
Tot de streken, waarover het zijn protectoraat uitstrekt, behoort ook Togoland, dat op de eerste kaarten maar was aangeduid als een smalle kuststreek, waarachter zich een meer uitstrekte ter grootte van 3000 vierkante kilometers. Dat meer werd aangeduid onder den naam Avon-lagune, omdat het door de officieren van het Engelsche oorlogsschip Avon het eerst in kaart was gebracht.
Tot het jaar 1884 had nog geen van de Europeanen, die aan de kust gevestigd waren, dit meer bevaren of ook maar gezien. Men waagde zich niet gaarne in de wildernis en een paar kilometers ver landwaarts in was dus het Togo-gebied nog geheel onbekend. Nauwelijks echter waren ook op deze plek de Duitsche vlaggen geheschen of aanstonds deed de Duitsche onderzoekingsgeest zich hier gelden.
Hugo Zoeller was de eerste, die tochten op het meer ondernam. Na vele moeilijkheden en lange dagen varens door smalle kanalen, kon hij vaststellen dat de Avon-lagune alleen in de verbeelding der Engelsche officieren bestaan heeft. Daarentegen ontdekte hij een plas van ongeveer negen kilometer lengte bij een breedte van zeven kilometer, waaraan hij den naam van Togomeer gaf. Hij zelf schilderde zijn ontdekking met de volgende woorden:
‘De plas had zich intusschen tot een werkelijk meer verbreed, aan alle zijden door lage heuvelreeksen ingesloten. Wel waren de oevers in het rond zichtbaar, maar toch te ver verwijderd om zonder verrekijker bijzonderheden zooals boomen of huizen te kunnen ontdekken.
Van het zuiden woei een verfrisschende zeebries, die een niet onbeduidende deining veroorzaakte en meermalen geduchte stortzeeën over onze boot wierp. Zoodra wij maar een weinig het land naderden, vertoonden zich steeds de gewone bewoners van poelen, namelijk haviken, reigers en kraaien; ook werd het landschap verlevendigd door een groot dozijn kano's, die, met waren volgepropt, van de markt te Gbome komend, in alle richtingen het meer doorkliefden.’
Ondoordringbare rietbosschen, grasophoopingen zooals die alleen onder de keerkringen voorkomen, verhinderden Zoeller van het meer uit de stroomen te ontdekken, die het voeden. Het gelukte hem later over land den grootste dier stroomen, de Hahorivier te bereiken - het eerst ontdekte stroomende water in dit gebied.
Het landschap was hier van betooverende schoonheid. Het dichte lommer der reuzenboomen, die de rivier overschaduwden, welke van 25 tot 40 meter breed was, doch niet de minste strooming vertoonde, deed ze voorkomen als een effen, diepdonkere waterweg. Hier en daar versperden omgestorte boomstammen een deel der rivier, op andere plaatsen bogen sierlijke palmen heen en weer, overal verspreidden lommerrijke bloeiende keerkringsboomen, met lianen en slingerplanten overwoekerd, schaduw en koelte. De monding der rivier was geheel met riet begroeid, er viel niet aan te denken er binnen te dringen en eerst later gelukte het deze hinderpalen te overwinnen en zoo een waterweg eenige kilometers ver het binnenland in te banen.
Op de bovenbedoelde smalle kuststrook ligt Porto Seguro, en expedities, die van hieruit het binnenland ingaan, plegen zich over het Togomeer naar het negerplaatsje Aboba te begeven.
Onze afbeelding vertoont de landings- of inschepingsplaats met de lage hutten der inboorlingen en eenige booten uit het zachte hout van den apenbroodboom. Op den achtergrond strekt zich het spiegelvlak van het Togomeer uit.
Bij helder, zonnig weer is het landschap aan het meer werkelijk lieflijk en bevallig te noemen. In het noorden ziet men lichte heuvelketenen, met woud en bosch begroeid; de plas zelf is vol hoog rietgras en andere waterplanten, die de aanmerkelijke hoogte van zes en meer meters bereiken. Daar steken overal alleenstaande machtige waaierpalmen boven uit, die bij het minste tochtje een eigenaardig geruisch doen hooren, alsof er blikken plaatjes tegen elkander rammelen.
Meestal echter is de hemel als lood zoo zwaar en de lucht drukkend; wel brandt de zon, maar de zwoele heete lucht laat het blauw des hemels niet zichtbaar worden; de kleur der planten op het water is grauw, alles eentonig en dood, alleen verlevendigd door de inboorlingen, die in hun kano's het stille watervlak doorkruisen, met goed gebreide netten de vischvangst uitoefenen of aan den oever baden, wasschen en wat zij verder te doen hebben.
Meertochtjes worden over het algemeen als een ontspanning beschouwd. Dit is op het Togomeer niet het geval. Het duurt vijf of zes uren eer men de tegenovergelegen landingsplaats bereikt heeft, van waar de karavanen verder het binnenland in trekken. De kano's der inboorlingen zijn op zich zelf allesbehalve gemakkelijk, en dan is er vóór Abobo nog een urenlang eind, waar de boot lang niet op gladden waterspiegel schommelt. Waterplanten, rottende takken en bladeren veranderen het meer in een volslagen moeras. Slechts langzaam, als voetje voor voetje, kan de boot met stokken voortgeschoven worden. Uit die dikke, vuile brij stijgen werkelijk verdoovende dampen op, ware pestluchten, die den reiziger nu en dan nopen, den neus dicht te houden, terwijl dicht achter de boot zichtbare donkere massa's langzaam nazwemmende krokodillen verraden.
De soms prachtig bloeiende reuzengroote waterbloemen hebben dan weinig bekoorlijkheid, te meer daar duizenden moskieten met woedende begeerigheid op den reiziger aanvallen.
Geen wonder dat ondanks de frissche zeebries in deze laagten de koorts inheemsch is en de reiziger er naar smacht, weer naar de zeekust terug te keeren of spoedig het verder landwaarts in oprijzende gebergte te bereiken.