De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15
(1898)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
aan, dat ik het heb over een instelling van onze buren uit Groot-Brittannië. Het spijt me dat er geen goede Vlaamsche term is; want zooals de Vlamingen terecht zeggen: In Vlaanderen Vlaamsch. Het woord pension geeft de meening best terug; maar daarmee zijn we even ver, dat is op Fransch terrein gekaapt. Dus, lezer, tot nader order maar voor lief genomen het uitheemsche boardinghouse. Zooals hier, bij gebrek aan iets beter, personen uit den beschaafden stand tot de een of andere agentuur hunne toevlucht nemen, zoo richten zich in Engeland de gedachten der gehuwde dames of beter weduwen, welke zich verplicht zien in haar eigen onderhoud te voorzien, dikwijls naar de oprichting van een boardinghouse. En recht aangenaam en gezellig weet ze het haar gasten te maken. Het is als gasten, dat ze haar begunstigers behandelt; en dezen, op hun beurt, hebben voor haar al de goedheden, welke men een gastvrouw verschuldigd is. Met Kerstmis weet ze haar huis een recht Kerstmisachtig aanzien te geven, om de tijdelijke bewoners van hare kamers genoeglijk feest te laten vieren. Deze van hun kant wisselen met de vrouw des huizes de gebruikelijke gelukwenschen en voegen bij de hunne een geschenkje. Zijn er dochters, die naar een bal of partijtje gaan, dan komt de benoodigde ruiker, gewoonlijk van een der heeren gasten. De maaltijden worden natuurlijk voorgezeten door de dame des huizes, die het gesprek heel aardig weet gaande te houden, terwijl ze een oog laat gaan over de knappe, heldere dienstmeiden, John toefluistert, dat hij die nieuwe dame wat langzamer de gerechten moet aangeven, en druk in de weer is om die kolossale stukken vleesch netjes te snijden. De thee om vijf uur 's namiddags en om negen uur 's avonds, zijn de beste uurtjes om het boardinghouse te leeren kennen. Dan zitten de vertrouwden en de nieuwaangekomenen, welke zich nog bij niemand aangesloten hebben, om mevrouw H. of Z. en keuvelen met haar onder het opslurpen van een paar kopjes geurigen thee en het verorberen van beschuitjes of een onnoemlijk aantal juffer-boterhammetjes. Aan het andere einde der lange tafel, of, na het maal in den salon, om den knapperenden, vroolijk flikkerenden vuurhaard geschaard, op die bij uitstek gemakkelijke, lage stoelen en leunstoeltjes, vindt men het jonge volkje bijeen. Dat vertelt dan de nieuwtjes van den dag of begint een kennismaking, die niet zelden op een huwelijk uitloopt. O! die mevrouw Wilson met de vier knappe, flinke zonen, wat was die gevierd! Mevrouw Johnson, die soms zoo stekelig kon zijn, met haar bijna dertigjarige dochter, die altijd onbeduidend was, was één lieftalligheid voor mevrouw Wilson. Die lieftalligheid was op weg beloond te worden, ten minste zoo dacht mevrouw Johnson. Maar, o wee! Daar vertrok de zoozeer verlangde schoonmama; en met haar de vier knappe jongens, de aangename whistavondjes, de hoop koesterende glimlachjes, en de luchtkasteelen van menig jong hartje. De mama van de dertigjarige erfdochter had twee dagen noodig om op haar verhaal te komen. Daar was ook onze lieve, kleine Schotsche, die zoo aardig kon praten en zulke onschuldige kijkers had. Wat wonder, dat ze het hart van haren overbuur stormenderhand veroverd had. Ze zullen wel een paartje geworden zijn. Dan was er die Grieksche dokter, die zoo druk het hof maakte aan de bevallige, geestige Miss Annie. Wat danste die goed! Het was een genot die twee te zien walsen. Bijna elken dag kon men den doctor ontmoeten in Hyde-Park, met Annie aan den arm en een koordje, waaraan de hond van zijn sweetheart, in de hand. En vroeger was de verliefde man een verafschuwer van honden. Een typisch Engelsche was miss Sharp. Ze was onveranderlijk gekleed in blauwe rok en jaquette en gele blouse; daarbij een hoog, vreeselijk hoog boordje en stropdas. 's Morgens, 's middags en 's avonds kon men haar zoo zien, 's Zondags en in de week. Haar hoed deed ze slechts af aan het eten en voor de thee van negen uur 's avonds. Ze at evenveel als vier flinke, gezonde Nederlandsche eters. Ze vertelde eens, dat ze op zee nooit last van zeeziekten had. Op de boot deed ze niets dan slapen of eten. Ik had geen moeite haar te gelooven. Ook had ze een als een kind huilenden papegaai; en als jarenlange bewoonster van het huis, had ze met een dame, die ook reeds zeer lang daar was, het voorrecht een hond te mogen houden. Dat was een dik, vet, oud mormel, die altijd kibbelde met zijn buurman, en na het eten altijd een bezoek aflegde in het salon, om er een half kopje thee met een beschuitje te gebruiken. Daar meesteres en hond echter nooit iemand last veroorzaakten, werd steeds beiden gaarne een plaats ingeruimd in den kring, welke zich tegen halfnegen om het open vuur gevormd had. Jack spreidde zijn glimmend vel op het haardkleed ten toon, totdat een vonkje, dat een beetje te ver vooruitsprong, miss Sharp deed opschrikken, een angstkreet slaken en den hond grijpen, wiens dikke huid geen het minste letsel had gekregen van het onschuldig vonkje, dat slechts eenige haartjes van het geitevel had verzengd. De zenuwen der dames waren echter niet bestand tegen zulke ongevallen, en om deze te voorkomen, verliet ze, na zorgvuldig onderzoek van haar lieveling, gewoonlijk de kamer. Alle tegenwoordige dames deelden in hare onrust. Ik geloof dat de genegenheid, welke ze bij alle jonge dames ondervond, grootendeels te danken was aan hare volmaakte onverschilligheid voor de heeren Wilson. Die heeren Wilson zijn niet te vergeten. Wat een opschudding toen moeder en kinderen vertrokken. Alle mama's met dochters zagen bleek en terneergeslagen; de jonge meisjes, welke bij het afscheid in den salon waren, wreven heimelijk een traantje weg. De twee dames Grig waren in angstige spanning. Zouden zij ook een handdruk krijgen; en dan, zou het er enkel een zijn van mevrouw, of zou haar die lieve mijnheer Edward ook zijn goed verzorgde, aristocratische hand reiken? Hemel! daar is hij, hij komt dezen kant, ja, werkelijk, hij steekt zijn hand uit. Die allerliefste mijnheer Edward. Miss Mary denkt, hij keek zoo bijzonder vriendelijk. Ze wordt beurtelings bleek en rood. Och, lieve miss Mary, hebben uwe vijf en twintig jaartjes u nog niet geleerd, dat alle verstandige heeren Edward, en deze hier, opgevoed door een verstandige moeder, steeds onder den invloed eener verstandige moeder (waarvoor men hem moet prijzen; een goede zoon wordt een goed echtgenoot) is geworden een zeer verstandige mijnheer Edward; heeft die lange tijd u nog niet kunnen overtuigen, dat die heeren Edward liever glimlachjes hebben voor rijke, alhoewel onbeduidende erfdochters, gelijk miss Johnson, dan voor de vriendelijke, en ik kan ook zeggen, lieve gezichtjes van de doodarme dames Grig? De tijd heeft het miss Mary echter niet aan het verstand kunnen brengen in die vele jaren; want op het bal, een paar weken na dat vertrek, zag ze er erg lusteloos uit in haar zwart zijden kleedje met roode strikjes. Ze keek naar de deur, alsof ze hoopte, mijnheer Edward ieder oogenblik te zien binnenkomen om een pas de quatre met haar te dansen. Wat een groote deugd van de Engelschen is, is dat de keuken zoo zindelijk is. De kamers mochten wel wat beter gestoft worden, en de vensters zijn vrij ondoorschijnend. Maar de gevel schittert ook, en het verven en wasschen er van, helpt weinig in groote steden, gelijk Londen. Menschen, dieren, huizen, boomen, grasperken, alles is daar vuil. In de keukens echter is het kranig netjes. Het heele dienstpersoneel is onberispelijk helder. Voor het maal worden zwarte kleedjes, verblindend witte boezelaren, manchetten en kraagjes voor den dag gehaald door de bedienende geesten. Ze vliegen door de zaal, dat de linten van de mooi gepinde muts op en neer dansen. Als goed gedresseerde on dergeschikten, zullen ze nooit de minste verwondering laten blijken bij het geradbraakt Engelsch, dat de vreemdeling hun toevoegt. En ze zijn even voorkomend voor de gast van de vierde verdieping, als voor de bewoners van den salon met de drie vensters op de eerste verdieping. Ik geloof dan ook, dat menig buitenlander met genoegen terugdenkt aan het vriendelijke boardinghouse, waar men het hem zoo thuis wist te maken; en de glimlachende gezichten, om den vroolijk knetterenden haard verzameld, steeds een hartelijk welkom hadden voor den vreemdeling. |
|