III.
Monitors en kanonneerbooten.
Deze beide soorten schepen zijn in Holland hoofdzakelijk voor de kustverdediging en de bewaking der zeegaten bestemd, niet geschikt dus voor groote zeereizen. Omdat zij vooral in de rivieren en zeegaten zich moeten bewegen, hebben ze een zeer geringen diepgang. Terwijl de Piet Hein en de Friesland een diepgang hebben resp. van 52 en 54 dM., bedraagt deze bij de monitors 29 of 32 dM. en bij de kannonneerbooten 22 of 24 dM. (Hier en elders zonder ik uit, den uitmuntenden monitor Reinier Claeszen, in 1891 te water gelaten en 12.5 mijl in het uur kunnende afleggen). Een groot voordeel voor deze bodems is het, dat ze niet veel brandstof behoeven in te nemen, daar zij immer in de gelegenheid zijn hun kolenvoorraad aan te vullen, wijl ze zich nooit ver van de kust behoeven te verwijderen. Beslaat de brandstofbergruimte bij de Piet Hein 330 M3., de monitors staan slechts 100 M3 af om het voedsel voor de machinen te bergen, de kanonneerbooten niet meer dan 30 M3. Met trage vaart stuwen de machinen deze kustschepen voort. Hunne grootste snelheid bij den proeftocht bedroeg slechts 7 à 8 mijl.
De sierlijkheid en de mooie lijnen der Friesland zal men vruchteloos bij de monitors zoeken. Logge gevaarten zijn het, eene massa, een klomp ijzer, even boven het water zich verheffend, daarop een geschuttoren, waarin een zwaar kanon is geplant en welke naar rechts of links kan worden bewogen. De monitors hebben één kanon van 28 cM. (Draak en Matador twee) en een van 7.5 cM., benevens vier kleinere kanonnen. Allen zijn gepantserd, maar hun pantser is van ijzer, zoodat, al moge dan ook de pantserdikte van den gordel en den commandotoren 140 mM. bedragen, het te vreezen is, dat zij toch niet tegen het vuur uit moderne vuurmonden zijn bestand.
De kanonneerbooten - soms zeer oneerbiedig wegens hun vorm strijkijzers genoemd - voeren één groot kanon van 28 of 21 cM. benevens drie kleinere, en zijn ongepantserd.
Al die monitors en kanonneerbooten hebben een ouderdom van 20 of 30 jaren bereikt. De namen, die ze dragen, zijn geweldig en schrikaanjagend. Maar.... men fluistert dat van de Luipaard en Panter de klauwen zijn gesleten, dat Dog, Brak en Bloedhond niet meer kunnen bijten, de Wesp niet meer steken, Cerberus niet meer grommen, en dat alle Germaansche goden als Thor, Wodan enz. wel degelijk zwakke sterfelijke schepsels blijken. Iets dergelijks meen ik eens in een Duitsch blad gelezen te hebben, dat niet zonder eenig leedvermaak deze bijzonderheden weergaf. Zou de schrijver goed zijn ingelicht?
(Wordt vervolgd.)