Van den Spaansch-Amerikaanschen oorlog.
In dit nummer vindt de lezer een naar de beste gegevens, met behulp van een oogenblikkelijk genomen schets vervaardigde teekening betreffende het eerste groote gevecht in den Spaansch-Amerikaanschen oorlog, namelijk den zeeslag bij Cavite.
Zooals men weet, had dit eerste treffen tusschen de twee strijdende partijen op een heel andere plek en op een heel andere manier plaats, dan oorspronkelijk verwacht was. Men zou toch gemeend hebben dat Spanjaarden en Amerikanen het eerst zouden slaags geraakt zijn in de onmiddellijke nabijheid van Cuba. Maar al viel ook, zonder voorafgaande oorlogsverklaring, in de Amerikaansche wateren den 22en April het eerste vijandelijk schot, toch zou het pas in een ander werelddeel tot eigenlijke uitbarsting van den oorlog komen, namelijk bij de stad Manila op het eiland Luzon, behoorende tot de groep der Philippijnen in den Grooten of Stillen Oceaan.
Deze eerste slag was, helaas, noodlottig voor Spanje. Een Spaansch eskader, dat in de bocht van Manila gestationeerd lag, werd daar den 1en Mei aangevallen door een afdeeling der Amerikaansche vloot, die van Hongkong kwam, het havenbekken van Manila binnendrong en het Spaansche eskader zoo geducht havende, dat het met vernieling gelijkstond.
De eilandengroep der Philippijnen, tusschen het gebied van de Japansche en dat van de Britsche heerschappij ter zee gelegen, vormt na de Antillen het gewichtigstigste deel der Spaansche overzeesche bezittingen.
In 1521 door Magelhaens ontdekt en in 1543 naar den toenmaligen kroonprins, later koning Philips II, Philippijnen genoemd, ontwikkelden zich deze eilanden, vooral onder den zegenrijken invloed der kloosterorden, die de heidensche bevolking voor het Christendom en de christelijke beschaving wonnen, al spoedig tot een bloeiende Spaansche kolonie.
De bevolking, die, dank aan den natuurlijken rijkdom des lands, een benijdenswaardige welvaart genoot, voelde zich eeuwenlang gelukkig en tevreden onder de Spaansche heerschappij, tot in den jongsten tijd de revolutiegeest, die in het moederland zelf reeds zoo treurige verwoestingen aanrichtte, ook hier zijn heilloozen invloed deed gevoelen.
In het vorig jaar brak er een opstand uit tegen het Spaansche gezag, dat, onder de opeenvolgende liberale regeeringen van den laatsten tijd, juist niet altijd door de meest bevoegde en geschikte personen vertegenwoordigd werd. De vreemde meedingers van Spanje en de Amerikanen in de eerste plaats, die sinds lang Spanje het bezit dezer kostbare eilandengroep benijdden, lieten niet na in troebel water te visschen en, evenals op Cuba, het vuurtje van den opstand aan te stoken.
De Philippijnen vormen niet, zooals men zich gewoonlijk voorstelt, een groep van enkele groote eilanden, maar omvatten een volslagen eilandenrijk, dat wel bij de tweeduizend afzonderlijke eilandjes telt, al zijn die dan ook betrekkelijk klein in omvang. De oppervlakte van de heele groep bedraagt 296.182 vierkante kilometers, terwijl het bevolkingscijfer op een ronde zes millioen kan geschat worden.
Door Formosa hangt dit eilandenrijk noordelijk met Japan, en door Borneo zuidelijk met de Britsche koloniale bezittingen samen. Ten oosten der groep strekt zich de Stille Oceaan, ten westen de Zuid-Chineesche zee uit.
De bevolking bestaat hoofdzakelijk uit Tongaleezen, waarbij nog enkele andere stammen komen, die allen afkomstig zijn van hierheen getrokken Maleiers. De oorspronkelijke bewoners, Negritos genoemd, schijnen met de negerstammen van Australië verwant. Zooals wij reeds zeiden, zijn ze voor het grootste gedeelte beschaafd, en alleen in het gebergte zwerven nog troepen wilde heidenen rond.
Men telt op de verschillende groote en kleine eilanden een vijftiental verschillende talen. De Spanjaarden zijn daaronder ver in de minderheid, daar zij met de overige Europeanen nauwelijks een 2000 zielen uitmaken. Het getal der kleurlingen of mestiezen wordt op 25000, dat der Chineezen, die zich gelijk overal ook hier ingeburgerd hebben, op 65000 geschat.
De vruchtbaarheid van den bodem is buitengewoon en daarmee houdt de menigvuldigheid der voortbrengselen gelijken tred. Als uitvoerartikelen komen voornamelijk Manilahennep, suiker, tabak, kokosnoten, koffie en kolen in aanmerking. De uitvoer werd in het jaar 1894 op 33 millioen pesos, de invoer op 28½ millioen pesos geschat, (de peso of vijf pesetas geldt ongeveer 5 franken).
De beide grootste eilanden der groep zijn Luzon en Mindanao; aan de westkust van het eerste ligt Manila, de hoofdstad niet alleen van Luzon, maar van den heelen Philippijnschen archipel, een aanzienlijke stad van 155000 inwoners, aan den oostelijken oever der prachtige bocht van Manila, waarin de Pasig uitmondt. De Spaansche oude stad wordt door de rivier van de vreemdelingenstad gescheiden; beide stadsdeelen zijn door een ijzeren hangende brug met elkander verbonden.
Manila is door zware verdedigingswerken versterkt en heeft een bezetting van 19000 man, waaronder 12000 man Spaansche troepen. In de bocht van Manila had de Spaansche vloot haar hoofdkwartier. De haveninvaart der bocht is zeer nauw, daar zij door het eiland Corregidor versperd wordt. Van dit eiland liep, naar men wil, een onderzeesche mijn naar het vasteland, maar als dit het geval is geweest, heeft ze slecht of in het geheel niet gewerkt. De Amerikaansche vloot van zes schepen en een aantal met kolen en petroleumbommen geladen vaartuigen kon de haven binnendringen zonder door eenig beletsel gehinderd te worden. Aan de zeezijde was Manila, van Marinales af tot Malato toe, door strandbatterijen gedekt; bij het fort Cavite op de landtong, die in de bocht vooruitsteekt, heeft het zeegevecht plaats gehad, dat voor de Spanjaarden zoo noodlottig is geweest. Toen eenmaal de Amerikaansche vloot den ingang der haven geforceerd had, kon zij achtereenvolgens en tot driemaal toe de Spaansche schepen langs varen, die in de enge bocht tot onbeweeglijkheid waren gedoemd en dus een gemakkelijk mikpunt opleverden voor de Amerikaansche projectielen.
Toch deden de Spaansche schepen al het mogelijke om zich, ondanks hun ongunstige positie, geducht te verweren.
Onze teekening stelt het oogenblik voor, waarop het Spaansche admiraalschip Reina Cristina het Amerikaansche vlaggeschip Olympia aanviel. Links ziet men het Amerikaansche schip Baltimore, rechts op den achtergrond de Spaansche vloot voor Cavite. De toeschouwer wordt verondersteld te staan op het dek van het Amerikaansche schip Petrel, dat door de Olympia gedekt wordt.
De commandant van het Amerikaansche eskader, commodore George Dewey, die hier zulk een gemakkelijke zegepraal behaalde, is een man van 61 jaar. Hij is in den staat Vermout geboren en ontving zijn opleiding aan de voortreffelijke marineschool van Annapolis. In het jaar 1854 trad hij in actieven dienst. Onder admiraal Farragut nam hij tijdens den burgeroorlog deel aan de gevaarlijke taak, de invaart van den Mississippi te forceeren, een onderneming, die heel wat gevaarlijker was dan het invaren der Manila-bocht, daar ze door landbatterijen, oorlogsschepen en in den stroom gelegde hinderpalen bemoeilijkt werd. Later doorbrak hij de blokkade der gefedereerden verder stroomopwaarts bij Port Hudson. In het jaar 1870 werd Dewey tot kapitein en in 1884 tot commodore benoemd. In Januari 1896 nam hij het commando op zich over het Amerikaansche eskader in de Oost-Aziatische wateren.
De aanvoerder van het Spaansche eskader, dat zoo jammerlijk door de Amerikanen werd overrompeld en vernield, was admiraal Montojo, die zich met waren heldenmoed tegen de overmacht heeft verdedigd en daarbij een dapperheid heeft betoond, die zelfs zijn tegenstanders bewondering en eerbied afdwong. Zelf zwaar gewond, zag hij zijn schip onder zich in den grond geboord, maar hield stand tot het laatste, zoodat men ook van hem zeggen kan, dat hij alles verloren heeft behalve de eer van Spanje en de zijne.
Admiraal Patricio de Montojo y Pasaron is in 1839 te Ferrol geboren en vaart al sedert zijn zestiende jaar op zee. Van 1860 tot 64 heeft hij op de Philippijnen gediend onder de bevelen van den beroemden Mendez Nunez en deelgenomen aan het gevecht van Papalugan tegen de Mooren van Mindanao. In 1893 tot fregatkapitein benoemd, is hij in het begin van den Spaansch-Amerikaanschen oorlog verheven tot commandant van het kleine Spaansche eskader, dat ter verdediging der Philippijnen naar de Stille Zee gezonden werd.
Behalve de beeltenissen der twee vlootvoogden bieden wij in dit nummer den lezer ook het portret aan van den aanvoerder der opstandelingen op Cuba, Maximo Gomez. Deze is een voormalig Spaansch officier, die, gelijk zoovele anderen, zich in het leger achtergesteld en verongelijkt achtend, bij het uitbreken van den opstand op Cuba, naar de rebellen overliep. Hij werd toen, met den mulat Maceo, die in het vorig jaar gevallen is, hun voornaamste leider en aanvoerder.