Nederlandsche legenden.
V.
De Sint-Surabron te Dordrecht.
Tot in de tweede helft der XVIe eeuw was op het kerkhof nabij de O.-L.-Vrouwekerk te Dordrecht een bron, waarheen vele pelgrims van alle zijden toestroomden en welker water een wonderdadige geneeskracht, vooral tegen de koorts, moet hebben bezeten.
Hoe is die bron ontstaan?
Op die vraag antwoordt de vrome sage met het volgende verhaal:
In het begin der XIIe eeuw, toen het land rondom Dordrecht evenals de stad reeds lang tot het Christendom was bekeerd, bezat de stad zelve nog geen behoorlijke kerk. Wel bestond er een kleine kapel, der H. Maagd gewijd, maar deze kerk was van hout. Een vrome maagd, met name Sura, betreurde het inzonderheid, dat Dordrecht geen behoorlijke kerk bezat. Op den oever der rivier de Merwede stond een beeld der allerheiligste Maagd Maria.
Dagelijks begaf zich Sura naar het beeld om de tusschenkomst in te roepen der allerheiligste Maagd, ten einde van haar te verkrijgen, dat haar Zoon een Hem waardige woonplaats mocht worden gebouwd binnen Dordrecht.
Het gebed van Sura werd verhoord en wel op wonderdadige wijze. Zij kreeg een verschijning: Een engel duidde haar aan, waar zij een kerk ter eere der allerheiligste Maagd moest bouwen.
Sura trad in onderhandeling met drie metselaars en beloofde als het werk tot op zekere hoogte zou zijn gevorderd, ieder der metselaars een penning te geven. Zij had niet meer dan drie penningen in haar bezit. Toen de termijn, waarop zij betalen moest, verstreken was, gaf zij ieder der metselaars het beloofde loon en beval hun voort te werken. Zij zou weer hetzelfde loon betalen. Op wonderdadige wijze bevonden zich, toen zij betalen moest, weer drie penningen in haar beurs.
Sura betaalde daarmee weer. En zoo ging het geruimen tijd voort. Telkens als zij betalen moest waren drie penningen in haar beurs, waarmee zij het loon der metselaars voldeed.
De werklieden meenden, dat de maagd rijk moest zijn, wijl zij een zoo kostbaar bouwwerk als een kerk kon doen bouwen en altijd geld bezat om het werk te betalen. De hebzucht deed hun een snood plan beramen. Zij zouden de maagd vermoorden en zich van haar schat meester maken.
Om hun plan te volvoeren wachtten zij op zekeren dag de vrome maagd op. Zij volgden haar in hare woning, brachten haar een doodelijke wonde aan den hals toe en gingen toen het geheele huis doorsnuffelen, om den zoo vurig begeerden schat te vinden. Hoe groot was echter hunne verbazing, toen zij niet meer dan drie penningen vonden.
Den volgenden morgen verspreidde zich de treurige mare, dat de vrome maagd vermoord was gevonden. De schout en zijne dienaren deden de poorten sluiten, opdat niemand de stad zou kunnen verlaten. Weldra bracht een mes, dat bij het lijk was gevonden, het gerecht op het spoor der daders. Deze werden gevat, voor de vierschaar gebracht en ter dood veroordeeld, maar nu verscheen de vrome maagd voor de rechters, wien zij het litteeken der wonde aan haren hals toonde, verzocht en verkreeg genade voor hare moordenaars, met wie zij een pelgrimsreis naar Rome ondernam.
Op de plaats, waar Sura vermoord is geworden, zou de bovenbedoelde bron zijn ontsprongen en hebben gevloeid tot aan de hervorming, toen de watergeuzen de bron, ter voorkoming van ‘paapsche superstitie’, hebben toegestopt.
Joës à Leydis.