De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15
(1898)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen half uur in doodangst.
| |
[pagina 95]
| |
was dus als levend begraven in een met water gevulden ijzeren kuil! Opnieuw gaf ik een schreeuw, dat de wanden van den ketel er van dreunden. Maar alleen de doffe slagen van de pomp gaven antwoord op mijn noodkreten, terwijl ze mijn hulpgeroep smoorden. ‘Eindelijk begon ik mij in vredesnaam maar in mijn lot te getroosten. De gedachte aan mijn dood, zelfs aan de wijs, waarop ik sterven moest, begon mij vertrouwd te worden. Duizenden zijn, in de enge ruimte van een schip gevangen, met het schip naar den bodem der zee gezonken, hebben in vertwijfeling tegen de goed bevestigde luiken geslagen en zijn met den doodskreet op de lippen door de baren verzwolgen. ‘Ik voelde hoe het water om mij heen al heeter en heeter werd, hoewel het nog niet hoog kwam - ik voelde dat en hoorde ook het knetteren van den vuurgloed, die het water in stoom veranderen zou eer het hoog genoeg zou gekomen zijn om mij te verdrinken. Ofschoon mijn hoofd koortsachtig schokte, ofschoon het bloed mij in het hart stilstond, wist ik dat ik te heesch en te mat was om nog harder te kunnen schreeuwen en ik sloeg maar altijd heftiger en woester met de gebalde vuist tegen de wanden van den ketel. ‘Er waren lieden in de nabijheid, die mijn geklop hooren moesten; ik hoorde toch het gestommel van hun voeten, het neergooien van stukken hout, ja zelfs het gelach van menschen, die maar een voet van mij af stonden. Ik hoorde het, maar het bruisende water, dat, al heeter en heeter wordend, mijn knieën omgaf, maakte in den ketel te veel gedruisch om mijn zwakke slagen tegen de ijzeren wanden niet te smoren. ‘De toenemende hitte dwong mij, in het water heen en weer te plassen; mij er geheel boven uit heffen kon ik niet en stilstaan was mij geheel onmogelijk. Plotseling stiet mijn voet op een oneffenheid; ik tastte met de handen op den heeten bodem rond - het was een houten hamer, dien de smid hier toevallig vergeten had. ‘Met wat een blijdschap greep ik het werktuig, en met welk vertrouwen sloeg ik er mee tegen de wanden van mijn ijzeren kerker! Maar nauwelijks had ik een oogenblik naar de uitwerking geluisterd, toen ik het klapperen van de ijzeren deuren hoorde, door de stokers opengerukt om het vuur op te stoken, dat mij koken moest! Mijn kloppen bleef onopgemerkt, hoewel ik het gooien met de houtblokken onder den ketel en het toeslaan van de deuren, zoodra de oven gevuld was, duidelijk waarnam. ‘Met behulp van den hamer wilde en moest ik nu de laatste poging doen, die mij nog overbleef; dit was het volgende: Ik herinnerde mij, een splijtijzer in den zak te hebhen, en in korter tijd dan ik noodig heb om u dit in een paar woorden te vertellen, had ik dit tegen de ijzeren platen gezet en met behulp van den hamer er door heen gedreven. Het water spoot uit de opening. Of zij het zien zouden? ‘Neen, een houten wand verborg het nog voor hun blikken, het moest eerst over het dek loopen eer zij het lek zouden bemerken. Zou ik om de opening te vergrooten een tweede gat in den wand slaan? Het water scheen al te verminderen; liep er nog meer weg, dan liep ik gevaar, het op de ijzeren platen, waarop ik nu mijn voeten al verbrandde, te hooren sissen en koken. ‘Plotseling hoor ik stemmen; zij roepen om breekijzers, de planken kraken alsof zij afgereten worden - zij hebben het lek ontdekt. Groote God! waarom dooven zij niet eerst het vuur uit? Zij roepen om proppen om het gat te dichten! Ziet u mijn vinger hier? Nooit zal hij weer zijn natuurlijke gedaante terugkrijgen, maar hij heeft alle diensten bewezen, die men van zoo'n lid verlangen kan. ‘Het gat zou een half uur later weer dichtgestopt zijn als ik er dezen vinger niet door heen gestoken had. Ik hoorde den kreet van ontzetting, toen zij hem aan den buitenkant bemerkten; ik hoorde ze roepen het vuur uit te dooven en voelde de eerste slagen van de pomp, die koud water in den ketel dreef. Ik was bij bezinning, toen men mij er uit haalde, ik zag de menschen, die mij bleek van schrik aanstaarden; toen eerst zonk ik ineen. Toen ik weer bijkwam, waren verscheidene dagen verloopen. Mijn voeten waren bijna genezen. Een week daarna kon ik mijn werk weer doen, maar dat half uur in den stoomketel zal ik nooit vergeten.’ |
|