gehad. In Italië, het land der kunst, is zoo iets niet vreemd, en onmiddellijk heeft ze zich door den kunstenaar in de vereischte pose en belichting laten zetten, na eerst haar jongske een schoon hemdje te hebben aangetrokken. De kleine begrijpt welk een verheven taak hem hier te vervullen staat en gewillig strekt hij, op de aanwijzing van den schilder, de armpjes uit op de wijze als gewoonlijk het kind Jesus wordt voorgesteld.
De heele buurt is natuurlijk uitgeloopen om den kunstenaar bij den arbeid gade te slaan. Vooreerst de oude pastoor, voor wiens kerk de schilderij allicht zal bestemd wezen en die misschien den schilder aan het dankbare model heeft geholpen. Met kennersoog en zichtbare voldoening volgt hij de streken van het penseel. Maar ook de overige omstanders toonen niet minder belangstelling in het kunstwerk, de dikke slager, het oude grootmoedertje, de man met den korf op den schouder, en niet het minst de kleine kleuters, die het den schilder bij zijn arbeid niet weinig lastig maken. Ten minste een ondeugende guit op den voorgrond veroorlooft zich al de vrijheid, in zijn kleurendoos te rommelen, zoodat de kunstenaar, bezorgd voor zijn spullen, van achter zijn doek komt kijken om den deugniet te verbieden.
Alleen in Italië, waar de kunst nog leeft met en onder het volk, kan een dergelijk tooneeltje spelen.