den het de moeite waard gevonden, haar naar hare laatste rustplaats te vergezellen, hare moeder zelfs niet. Waarom niet? Alleen omdat zij zijn vrouw was geworden.
En zijne ouders, hadden zij dan nu hun trots niet kunnen buigen? Alleen omdat zij een meisje uit den burgerstand was, had men haar niet als zijne vrouw willen erkennen.
Het vroolijke gerij en geros van buiten doen hem pijnlijk aan, onrustig begint hij heen en weer te loopen.
Waarom, o God! was zij van hem heen gegaan? Hij en hun kind hadden haar nog zoo noodig. Overweldigd door zijne smart, werpt hij zich snikkende op de sofa en blijft roerloos liggen.
Zacht gaat de deur open, een allerliefste krullebol trippelt naar binnen, kijkt zoekend rond en ontdekt eindelijk zijn paatje op de sofa.
‘Paatje! Paatje!’ roept het ventje vroolijk, ‘mag ik bij u komen.’
Hij richt zich op en drukt het kind onstuimig aan zijn hart. ‘Arm kind, gij hebt geen moeder meer.’
Eerst kijkt het kind hem angstig aan, maar bij het woord ‘moeder’ zegt het zacht:
‘Maatje is toch in het lieve Hemeltje met al de lichtjes, waar ze zoo lief zingen en als Edi zoet is en altijd lief tegen Paatje is, heeft Maatje gezegd, mag Edi daar later ook komen.’
Vroolijk snapt de kleine voort. Het middel der pleegzuster werkt. Langzamerhand beginnen zijne tranen te vloeien en wordt het kalmer in zijn hart.
Wat had hij gedaan? Gemord tegen God, die toch alles voor het welzijn van den mensch beschikt. Wat had God hem een troost gegeven in het aanvallige kind.
De pleegzuster komt het kind halen om 't naar bed te brengen; met dankbaarheid bemerkt zij de verandering in den gevoelloozen toestand van den vader. Met zacht geweld tracht ze den kleine mede te krijgen, doch hij is niet te bewegen; met een huilerig stemmetje zegt hij:
‘Paatje moet mee gaan.’
De zuster staat in spanning te wachten; sedert zijne vrouw gestorven was, was hij niet meer in de kamer geweest, waar zij gelegen had; wanneer hij mede ging, had hij overwonnen.
Vastberaden staat hij op en volgt hem naar het slaapvertrek. Op den drempel deinst hij even terug, doch slechts een oogenblik; moedig gaat hij verder. Hij doet zijn best Edi's gesnap te volgen. Eindelijk ligt Edi in zijn bedje, maar springt weer overeind.
Hij heeft zijn gebedje wel gedaan, maar vergeten voor Maatje te bidden. Paatje moet hem helpen een kort gebed voor Maatje te leeren.
Bevend van ontroering knielt hij voor het bedje van zijn kind neer en met trillende stem zegt hij hem voor: ‘Onze lieve Heertje, geef dat Maatje in 't hemeltje komt.’
Edi zegt het zoet na met zijn helder stemmetje. Daar zijn vader onbeweeglijk voor het bedje blijft knielen, dekt de zuster Edi toe en vermaant hem zoet te gaan slapen, want Paatje bidt.
Ja, hij bad, voor het eerst na haren dood; berouwvol vraagt hij God om vergeving, dat hij gemord heeft tegen Zijne Wil en dankte Hem daarna voor het lieve kind, dat Hij hem geschonken heeft.
De kleine is in slaap gevallen. Weder kust hij het kind en zegt: ‘Voor God en voor hem zal mijn verder leven zijn.’
Dina Boers.