VII.
Van Rochefort naar Dinant.
De lijn volgt hier de vallei van de Lesse, en als men bij de grot van Han gezien heeft, hoe dit riviertje zich overmoedig in den afgrond stort en dergelijke dolle streken meer begaat, kan men zich slecht voorstellen, dat het in het verdere gedeelte van den loop zulk een lief, vroolijk ding wordt, dat met allerlei grillige kronkelingen een der grootste aantrekkelijkheden van het schoone landschap uitmaakt; dat nu eens huppelt over kiezelsteenen en grind, dan weer allerlei kleine watervallen vormt; kalm en bedaard door biezen en riet stroomt en weilanden drenkt, of het in Holland was; en zich tusschenbeide verbreedt tot eene behobijke rivier, alsof het zich eens uitrekte, om nieuwen moed te verkrijgen voor zijn verderen tocht.
Het dal van de Lesse is het begin van een meer kalme schoonheid. De trein voert ons langs verschillende lieve dorpjes als Eprave, Villers-sur-Lesse, Vigne en Wanlin en zet ons eindelijk af in Houyet, waar wij een vijf kwartier moeten wachten op den trein naar Dinant.
Dit oponthoud maakten wij ons ten nutte om een bezoek te brengen aan het kasteel d'Ardenne, eene koninklijke bezitting, op den top van den berg tegenover de statie gelegen. Vol goeden moed beklommen wij den steenachtigen weg, die gelukkig genoeg beschaduwd was, om ons tegen de heete zonnestralen te beschermen (het was, zooals ik des morgens voorspeld had, heerlijk weer geworden en mijn potje bier was dus verdiend) en kwamen na een twintig minuten klimmens boven, om tot de ontdekking te komen, dat de entrée interdite was au public.
Gelukkig dwaalde daar juist een koeherder rond met een veertigtal schrale ossen en een wolfshond, die ons (de koeherder zeg ik) onderrichtte, dat wij gerust door konden loopen, en die zelfs zoo vriendelijk was ons den weg te wijzen. Wij zagen dus het park met een hoogen belvedère, vanwaar men een schoon uitzicht heeft; bewonderden het kasteel alleen van buiten, daar de tijd te kort was, om het ook van binnen te zien; verblijdden onzen gids met een fooitje en eene Vlaamsche sigaar en daalden vervolgens weer naar beneden, waar wij nog juist tijd hadden voor een glas bier, vóór de trein de statie binnenliep.
Van Houyet tot Anseremme wordt het dal van de Lesse hoe langer hoe schooner. De bergen worden woester en grilliger van vorm; diepe scheuren en dalen vertoonen zich hier en daar, en overal, waar niet de naakte rots te voorschijn komt, ontwaart het oog dichte en zware bosschen. 't Is een echt romantisch oord met slechte wegen, aantrekkelijke ruïnen en wonderlijke grotten. Niet ver van Anseremme wordt ons oog getrokken door het prachtige kasteel van Walzin, een oude bezitting van de graven Van der Marck, dat oogenschijnlijk geheel nieuw is opgebouwd. Het slot staat vlak aan den kant van een hooge rots, die loodrecht uit de diepte omhoog rijst, zoodat de muren met den berg slechts één geheel schijnen uit te maken; en wij prijzen den eigenaar gelukkig, die alle dagen zijn oogen over dit wonderschoone landschap kan laten weiden.
Eindelijk stopt de trein te Anseremme, waar wij moeten uitstappen, daar de spoorweg nog niet tot Dinant is doorgetrokken. De Lesse stort zich hier in de Maas en ons oog wordt aangenaam getroffen door de kalme, breede rivier, die wij bij Luik hebben verlaten en als een oude kennis weer begroeten.
Anseremme, een goed kwartier van Dinant, is eveneens heerlijk gelegen. Wij kunnen echter niet alles zien, en stappen dus direct in een der omnibussen, die ons naar Dinant vervoert en daar gezond en wel aflevert in het hotel Delimoy. Mocht soms een mijner lezers op den een of anderen tijd in Dinant gaan logeeren, dan kan ik hem in alle gerustheid dit hotel aanbevelen. Het is allerliefst gelegen aan de Maas, heeft ruime, keurige zalen en kamers en een allervriendelijkst tuintje en de zindelijkheid is er van dien aard, dat de vurigste Vlaamsche huismoeder er niets op aan te merken zou hebben.
De ontvangst was hartelijk. Madame wees ons zelf onze kamer en vroeg ons of wij om zeven uur aan het souper zouden deelnemen. Nu, onze maag begon alweer te jeuken en wij zeiden dus van harte: oui! Om ons een beetje te prepareeren en voor te bereiden, besloten wij eene kleine wandeling te maken in den tuin, waar reeds een gezelschap van drie heeren en eene dame dezelfde goede gedachte verwezenlijkte.
Op den bepaalden tijd liet een koksmaatje een vervaarlijk gelui hooren met een kolossale bel en hij scheen niet van plan deze muziek spoedig te staken, te oordeelen naar het genoeglijk gezicht, dat hij zette en den gedienstigen ijver, waarmee hij zijn taak opvatte.
't Lawaai werd eindelijk zoo onuitstaanbaar, dat een der heeren plotseling riep: Assez, assez, voor den donder! en daarmee den klokkenist verschrikt op de vlucht joeg.
Er klonk Vlaamsch, dus die heer was een Vlaming. De kennis werd gemaakt, de anderen bleken eveneens van Neerlandsch bloed, en het avondmaal werd in de grootste luimigheid gezamenlijk gebruikt.
Alsnu zochten wij een geschikte gelegenheid, om den avond genoeglijk door te brengen. Wij namen dus onze toevlucht tot madame en vernamen, dat het Casino (bekend door zijn heerlijke tuinen) dien avond concert gaf, waarbij vreemdelingen vrijen toegang hadden.
Naar het Casino dus! Een rustig plekje opgezocht, een sigaartje opgestoken, een glaasje cognac besteld en weldra genoten wij van de inderdaad uitstekende muziek van de kapel, en niet minder van den heerlijken avondstond. Een oogenblik werden wij echter ontstemd. 't Was toen wij na ons tweede cognacje wilden betalen en tot de ontdekking kwamen, dat dit edele vocht berekend werd tegen 1 frank per kelkje. Dat men nu vreemdelingen vrijen toegang geeft, zie, dat vonden wij zeer beleefd; maar dat men hen voor een glaasje cognac (de grootste ijveraar voor den blauwen knoop zou het een ‘neutedop’ genoemd hebben) de somma van éénen frank laat betalen, leek ons wel een beetje..... nu, hm..... zóó..... zóó!
Na afloop van het concert keerden wij langs een omweg naar ons hotel terug en lagen al spoedig na dezen drukken dag gerust en wel te slapen.
(Wordt vervolgd.)