Bij de Platen.
Een terechtstelling in het Oude Granada. -
Herinneringen aan een roemrijk verleden, aan gevallen grootheid hebben voor den dichter en den kunstenaar altijd iets aantrekkelijks. En gelijk bijvoorbeeld de klassieke Grieksch-Romeinsche oudheid nog altijd de stof levert tot nieuwe kunstscheppingen, gelijk de middeleeuwen, vooral in den laatsten tijd weer, een onuitputtelijke bron van geestdrift zijn, zoo levert ook de eens zoo weelderige bloeitijd der Moorsche heerschappij in Spanje der kunst de dankbaarste onderwerpen.
Er zijn thans ongeveer vier eeuwen verloopen sinds die heerschappij ten val gebracht werd. Gelijk men zich herinnert, gaf de vermeestering van Granada, waar Ferdinand van Arragon en Isabella van Castilië den 2en Januari 1492 hun zegevierenden intocht hielden, aan de ziel der vrome en edele koningin die machtige aandrift tot grootsche daden, waarmee zij Columbus zijn drie schepen voor de westelijke vaart naar Indië toestond.
Vier eeuwen zijn vervlogen sinds de heerschappij der Mooren in Spanje vernietigd werd, en nog worden de kunstenaars, die de bouwvallen van het oude Saracenenrijk tot voorwerp van hun studies maken, niet moe ons telkens nieuwe tafereelen uit dat eens zoo schitterend verleden voor oogen te tooveren.
Nog kort geleden boden we onzen lezers (blz. 236 van den vorigen jaargang) een gezicht in een moskee; in dit nummer vraagt een nieuw tafereel uit het oude rijk der Mooren hunne aandacht.
De schilder Theophile Lybaert voert ons namelijk naar het schilderachtige Granada, voor een der poorten van het Alhambra, die trotsche burcht hoog boven de stad, die nog heden de beschouwers in verrukking brengt. Maar de handeling, die hier voltrokken wordt, staat in ruwe tegenstelling tot de poëtisch mooie omgeving. Het is een terechtstelling.
Binnen in het grootsche gebouw ligt een prachtige zaal, de ‘zaal der gerechtigheid.’ Daar is de vierschaar gespannen over den misdadiger en vervolgens wordt de veroordeelde buiten voor de poort gevoerd, waar hij door den strop het leven zal laten. In gruwzame nieuwsgierigheid verdringt het volk zich om het schrikkelijk schouwspel - daarin niet beter of slechter dan onze eigen voorvaders tot in onze eeuw toe -; nauwelijks teruggehouden door de bereden wacht, staart het naar den rampzalige, die op den grond ligt neergeworpen. Is het een gemeene roover of dief, of misschien een gehuurde sluipmoordenaar, door een of anderen pretendent tegen den koning van Granada uitgezonden? De schilderij geeft ons daar geen antwoord op, maar de geschiedenis leert ons dat de Moorsche heerschers in Spanje maar zelden van hunnen troon en leven zeker waren.