borst. Hoog in de lucht vlogen de zwaluwen rond, en dit onbedrieglijk teeken van lief weer deed mij mijn reisgenoot de hand drukken, en wij gingen de weddenschap aan om een glas bier (hooger wed ik nooit) dat het vóór 12 uur het beste weer van de wereld zou zijn.
Getroost brachten wij dus een bezoek aan de kerk, die van binnen nog niet geheel voltooid is, en hoorden daar de H. Mis. Evenals overal elders bestond de vrome gemeente hier ook uit huismoeders, jonge dochters en enkele oude mannen, die niet meer konden, en eenige heeren, die niet behoefden te werken, vanwege den staat hunner financiën; en evenals in alle beschaafde streken stapten ook hier even over den tijd een twintigtal knapen en meisjes de kerk binnen, die uit de omstreken de school in Rochefort bezochten; de meesten met bloote knieën en allen met zware spijkers onder de schoenen en een linnen tasch op den rug of over den schouder.
Na afloop van den dienst keerden wij naar ons hotel terug met de meening, de grot van Han te gaan bezoeken.
De meeste logeergasten in Rochefort vertrekken om tien uur met de chars-à-bancs die van uit het Hotel de l'Etoile en het Hotel Biron de bezoekers naar Han vervoeren; maar wij wilden vroeger vertrekken om eene betere dagverdeeling te kunnen maken. Om halfnegen stapten wij dus in eene victoria en reden in gestrekten draf heen, ten einde om negen uur bij den ingang van de grot te zijn en den eersten omgang mee te maken. Onze koetsier was een vroolijke, spraakzame jonge man, die ons allerlei belangwekkende dingen toonde, zooals het abattoir, de steengroeven, de bergen in den omtrek en zoo meer; en daar ons paard een stevige Ardenner was en de weg bijzonder schilderachtig om de bergen kronkelde en met het terrein op en neer golfde, was het een zeer aangename rit.
In Han aangekomen werd onze beurs verlicht met 16 franks entrée voor ons beiden, en voor den schrik namen wij onmiddellijk daarop een glaasje ‘Kirsch’, welk voorbeeld door den koetsier werd gevolgd. Er waren meer reizigers, die op ditzelfde uur den tocht ondernamen, zoodat wij in gezelschap van ongeveer 20 man bij den ingang aankwamen.
Het eerste wat wij hoorden, toen wij het smalle pad volgden, dat naar den ingang leidt, was: ‘Wel verd....!’
Nu kent men op reis den Engelschman aan zijne stijfheid en zijn lorgnet; den Duitscher aan zijn voorliefde voor Hollandsche kaas met mosterd, en den Vlaming aan zijn lachen. Gij begrijpt dus, dat de snaar der nationaliteit in ons binnenste aangenaam werd getokkeld, toen wij bovengenoemden uitroep hoorden uit den mond van een heer, die in den vetten modder bijna uitgleed; en bijna gelijktijdig riepen wij uit: ‘Dat is potdorie ook een Gentenaar!’
Op dezelfde aangename wijze getroffen, keek de heer om; de kennis was spoedig gemaakt en werd aangehouden, zoolang het bezoek aan de grot duurde.
gezicht in de grot van han.
De gids bracht ons nu eerst op de plaats, waar het riviertje de Lesse zich met een kleinen waterval op een geheimzinnige wijze in den berg stort (de zg. Perre de la Lesse) om op even geheimzinnige wijze hier en daar in de grot te voorschijn te komen en eindelijk aan de andere zijde de rots weer te verlaten. Het was een aardig gezicht, het schuimende water onder een kolossalen boog van ruwe steenklompen in den schoot der aarde te zien verdwijnen. Langs een smal pad van een vijf minuten gaans, en geheel belommerd door struikgewas, kwamen wij eindelijk aan den ingang van de grot, waar wij werden opgewacht door een zestal meisjes en een kleinen jongen, ieder gewapend met een dubbele petroleumlamp, die (ik bedoel de meisjes en het ventje) ons in het ingewand der rots zouden vergezellen.
Zal ik u eene beschrijving geven van de grot zelf? Och, wat geeft het! Iedere beschrijving geeft toch een gedacht van de werkelijkheid. Twee uren lang dwaalt men door nauwe gangen, waar men gebukt moet loopen of door breede galerijen, die de grootere ruimte onderling verbinden. Heerlijke druipsteenvormen hangen als franjes van de zoldering af, of verbinden als zuilen den vloer met het gewelf of nemen, vrij staande op den grond of zwevende boven het hoofd van den verbaasden toeschouwer, de meest grillige en fantastische vormen aan. Nu eens beklimmen wij tientallen trappen, alsof wij een vesting wilden bestormen, dan weer dalen wij aanhoudend naar beneden, als waren wij van plan een bezoek te brengen aan het rijk van Pluto. Tusschenbeide doopt de gids een bundeltje wol in eenen pot met naphtha (die hier en daar verspreid staan) en verlicht de hooge gewelven of laat ons een blik werpen in diepe holen of sombere graven, waarvan niemand weet, waar zij heen leiden. Soms voert hij ons als eene kudde schapen in een kuil, waar wij ons niet kunnen wenden of keeren, dan weer laat hij ons alleen staan en verdwijnt op eene onbegrijpelijke manier uit onze oogen om hier of daar op eene nis hoog in de lucht en honderd meters van ons af, weer te voorschijn te komen, vanwaar hij met behulp van een electrischen reflector alle schoonheden van de rotsvormen zichtbaar maakt.
Op sommige plaatsen dienen wij ter dege uit te zien, willen wij niet in den taaien modder blijven steken; elders voert de weg rakelings langs een gapenden afgrond of hobbelt over ruwe steenklompen heen, die glad en glibberig zijn, door het water dat overal door de wanden sijpelt.
Wij wandelden aldus door de ‘kikvorschgalerij’; brachten een bezoek aan het ‘boudoir van Proserpina’ (hier doe ik nog eens een beroep op Pietjes wijsheid, om te vertellen, wie dat was); zagen de ‘zaal van het Alhambra’ in al hare schoonheid; bewonderden de kolossale tiaar en kwamen eindelijk uit in de heerlijke Salle du Dôme.
Stel u voor, lezer, één kolossaal koepelvormig gewelf, van ongeveer 150 M. middellijn en bijna 60 M. hoog. Midden onder het gewelf heeft de Lesse een soort meertje gevormd, waarover eene houten brug is geslagen, en aan den oever van dat meertje heeft men banken en tafeltjes geplaatst, om van het fraaie uitzicht te genieten. Het daglicht wordt hierbij vervangen door drie of vier electrische lampen, maar hoe sterk de reflectors ook zijn, de lichtbundels kunnen niet doordringen tot in de verste hoeken, zoodat eene geheimzinnige schemering alles omhult en de verbeelding vrij spel laat.
De eigenaar van de grot, tuk op winst, heeft hier een soort buffet op laten richten, waar niets anders verkrijgbaar is dan Port van 7½ tot 10 en Champagne van 10 tot 15 franks