artistiek langs zijn hooggewelfd voorhoofd golfde; dat vonkenschietend oog en die prachtig schitterende tandenrij; die ranke lichaamsbouw... Neen, bij dat laatste hield echter de vergelijking op, want Oskar had, jammer genoeg, aanleiding tot corpulentie, en het dikke buikje was allerminst romantisch. Maar dat zou later wel weggaan, want eenmaal getrouwd en bezadigd huisvader, zou hij vanzelf de bezoeken aan zijn ‘bierkneip’, - waartoe hij tot nu slechts door verveling gedwongen werd - staken.
Zij bereed nu weer haar stokpaardje, en Justine, die de gewone schermutseling voorzag, zette zich in postuur, om de zijdelingsche steken of directe aanvallen zoo goed mogelijk af te weren.
‘Gij wilt, geloot ik, absoluut hebben, dat ik met hem trouw, tante. Iemand, die al de eigenschappen heeft, waarmee gij hem toerust, had toch wel vroeger een huwelijk kunnen doen,’ zoo opende Stine het vuur, want zij wilde een duidelijke verklaring hebben, waarom tante maar altijd den lof van dien Scheppe op alle wijzen en in alle toonaarden voor haar zong.
‘Gij zoudt slechter kunnen doen, kindlief,’ antwoordde zij. ‘Hier zijn zoo weinig aardige meisjes, en sinds jaren zocht hij naar een ziel, die de zijne begrijpen kan. Maar nu hij u gezien heeft,’ - hier daalde tantes stem tot een geheimzinnig fluisteren - ‘gelooft hij, dat hij den schat, waarnaar hij zoo vurig verlangde, ontdekt heeft.’
‘Wat een eer voor mij,’ lachte Stine.
‘Ja zeker, kind, en wat ziet hij er niet goed uit; want zoo piepjong is hij niet meer en dat heeft zijn voordeel, want gij weet: Il n'y a qu'un homme de quarante, qui sait aimer une femme. (Tante had dat gezegde van Scribe ergens gelezen en sinds dien tijd zocht zij het overal te pas te brengen, 't veranderende en omdraaiende naar haar zin). ‘En wat is zijn haar niet zwart en hebt gij niet opgelet hoe helderwit zijne tanden zijn.’
‘Zou 't geen pruik en geen valsch gebit zijn?’ waagde Stine er tegen in te brengen; ‘men kan die tegenwoordig zoo prachtig krijgen.’
‘Wat eene veronderstelling! Neen, daarvoor ken ik hem te goed. Hij zelf heeft mij meer dan eens verzekerd, dat hij een afschuw van die dingen had, en wanneer zijn haar zou uitvallen, zich niet zou schamen dit aan de wereld te toonen. Maar wat ik u zeggen wilde is, dat....’
Tante wist niet goed, hoe zij 't zou aanleggen, en in plaats van den prachtigen zin, dien ze reeds had klaargemaakt voor de gelegenheid, zei ze eenvoudig: ‘Gij hebt zeker al lang gemerkt, waarom hij hier zoo dikwijls komt?’
Ja, dat had Stine al lang, maar zij veinsde natuurlijk de grootste onwetendheid. ‘Dat verwondert mij, enfin.... Van Scheppe heeft mij gevraagd, een goed woordje voor hem te willen doen, en mij opgedragen je te zeggen, dat hij zelf den uitslag van zijn verzoek over een week komt vernemen, en dat 't van u zal afhangen, of hij in den hoogsten hemel van geluk opgevoerd of in den diepsten afgrond der ellende gestort zal worden. Zijn eigen woorden, kind. Denk er dus over na. Vervul zijn wensch, dan doet gij mij het grootste genoegen, en voor de toekomst zal ik zorgen.’
Zij stond op en verliet de kamer om in het aangrenzende vertrek het licht op te steken.
Stine zuchtte. Dat was nu de tweede keer dat zij ten huwelijk gevraagd werd, maar door hen, die zij niet in het minste aangemoedigd had, wier tred, in de verte vernomen, haar hart niet sneller deed kloppen, wier woord haar geen blos op de wangen joeg. Oskar!.... een modepop, met zwart vettig haar en een onuitstaanbaren krul op zijn voorhoofd; met een dommen, zelfingenomen glimlach om den nietszeggenden mond; die over mets sprak dan het ijselijk mooie weer en de goddelijke champagne. Maar... 't was eene goede partij en moedertje zou uit de zorgen zijn en bij haar komen inwonen en broer Pieter van dat nare kantoor afgaan en voor dokter kunnen studeeren. 't Was wel een doodgoede man en misschien zou zij naderhand wel aan hem gewennen. De broer van haar vriendin sprak zich toch ook niet uit en wellicht verbeeldde zij zich maar, dat die haar aardig vond. ‘Nu, ik zal afwachten,’ was de slotsom harer gepeinzen, ‘ik heb een week voor mij en dan behoef ik pas een besluit te nemen.’
Onder het eten werd het voorafgegane gesprek niet meer aangeroerd. Aan het dessert bracht de meid een briefje binnen, waaruit twee plaatskaartjes voor de avondvoorstelling van het paardenspel vielen.
‘Die goede Oskar,’ zeide tante met een veelbeteekenenden blik in de richting van Stine, die niets zag en doodbedaard haar appel verder schilde. ‘Hij is vanavond verhinderd zelf mee te gaan en stuurt ons nu twee plaatsen voor den circus. Een charmante man. Maak dat gij klaar zijt, want het begint over een half uur.’
Het was stampvol in den circus, waar men vol verwachting uitzag naar het feestnummer, de clou der voorstelling. Naar de clowns met de afgezaagde moppen hoorde men niet eens; ja zelfs aan senorita Palmyra, die anders haar vlugge wendingen en sierlijke luchtsprongen op het ongezadeld ros onder daverend gejuich verrichtte, schonk men slechts ten halve aandacht. Men zag in spanning uit naar het slot: ‘Mazeppa, of de wilde jacht der ongetemde prairie-paarden,’ zooals op het aanplakbiljet in reuzenletters vermeld stond.
Achter den voorhang hoort men gesnuif en ongeduldig getrappel. De directeur, met de rijzweep in de hand, staat midden in de arena, fluit en springt dan over den rand om de wild aanstormende paarden ruimte te laten. Daar komen ze: vier, acht, tien.... maar wat is dit? Wie is dat, die op het elfde zit, neen, dat is te mooi gezegd, hangt is het woord - de beenen langs het lijf van het paard bemmelend; de handen, waarvan een nog een lief bouquet vasthoudt, krampachtig om den nek gekromd, het hoofd, trillend bij elken schok, slap op zij hangend. Is het Mazeppa?.... Maar zoo'n costuum? gris-perle fantasiejasje en bruine flambard en dan die ruiker? Maar natuurlijk is het August de Domme! Wat kan een clown toch allerkomiekst iemand, die in doodsangst voor het eerst op een paard zit, nadoen. En dat geroep om hulp? Onnavolgbaar. En het publiek klapt als dol in de handen.
‘Gut, tante, het is Oskar,’ kan Stine eindelijk uitbrengen, want zij stikt van het lachen, ‘hoe komt die daarop?’
‘Menschen, helpt hem, het is mijnheer Van Scheppe,’ jammert tante Sleutelkamp opstaande, want nu herkent zij ook in dien ongelukkigen ridder den pretendent van haar nichtje.
Groote goden, wat een schouwspel! Zijn hoed vliegt door het wilde rennen af en wat gaat daar mee? Ontzetting!.... Het ravenzwarte haar met de artistieke lok er bij, en een gladde, lichtrose schedel, waarop groote zweetdroppels parelen, glimt te voorschijn. De directeur, van het lachen eerst onmachtig iets te doen, schiet eindelijk toe. Te laat! De rossinante heeft Oskar onzacht neergeworpen, en bij den smak valt hem iets uit den open mond. Een der stalknechts vliegt toe en reikt den ongelukkige zijn.... helderwitte, schitterende tandenrij over. Men neemt hem op, loopen kan de geradbraakte stumper niet meer, en draagt hem uit het strijdperk. Nu begint men achter de waarheid te komen, vooral bij het opstaan en hulp roepen van mevrouw Sleutelkamp. Wat had eene eerzame weduwe met een circusman te maken?
Ja, waarachtig, het is Van Scheppe, en een vreeselijk gelach stijgt op ten koste van den vieux beau, algemeen in het dorp bekend en zoo dikwijls bespot.
Maar nu verschijnt de echte Mazeppa aan het paard gebonden, en weldra is men in de wilde, opwindende jacht, die nu volgen gaat, het geheele drama, ten minste voor het oogenblik, vergeten.
Tante en Stine gingen alleen naar huis, beiden in zeer verschillende gemoedsstemming. De eene, woedend op Oskar, waardoor zij al dien tijd voor den gek is gehouden, maar tevens treurig door het verliezen van een schoonen droom; de andere, blij van den lastigen indringer ontslagen te zijn en inwendig vroolijk over het droevige figuur, dat hij maakte.
Den volgenden dag kwam een brief aan tante, waarin Oskar haar omstandig vertelde hoe hij, door liefde gedreven, zijn zaken zoo spoedig mogelijk had afgemaakt, om des te eerder, nog vóór het einde der voorstelling, de dames zijn opwachting te kunnen maken. Door de stallen binnengekomen, vond hij den ingang versperd door een rij paarden. Aan den anderen kant was echter een deurtje, dat toegang tot den circus gaf, maar om daar te komen moest hij over de ruggen der paarden klimmen, die, dicht tegen elkaar gedrukt, vier aan vier stonden.
Hij aarzelde niet; zijn hart trok naar het voorwerp zijner min, en de stalknecht verzekerde dat het tijd genoeg was om de gevaarlijke klimpartij te wagen. Ik was op het middelste, schreef hij, toen er gefloten werd en de paarden in galop in den circus stormden. Gij weet het vervolg; maar ik ben overtuigd, dat de genegenheid van mejuffrouw Justine Tooren niet door dit voorval van gisterenavond bekoeld is geworden. Juist daardoor zal zij toonen, dat hare liefde tot mij, Oskar van Scheppe, op hechte grondslagen is gebouwd.’
Tante, zonder tijd te verliezen, schreef terug, dat zij, mevrouw de weduwe Sleutelkamp, verzocht, in het vervolg verschoond te blijven van zijn bezoeken, en dat haar nichtje, mejuffrouw Justine van Tooren, haar had opgedragen, hem, den heer Van Scheppe, te melden, dat zij zijn aanzoek, hoe vereerend ook, tot haar groote spijt moest afslaan.
Ik heb niet gehoord of dit bericht zijn genezing heeft tegengehouden, wel, dat hij, na verloop van eenigen tijd, voorgoed afscheid van het dorp nam en nooit meer daarin is teruggezien.
Justine is later met den broer van hare vriendin getrouwd, en, einde goed, alles goed, broer Pieter werd door tante Sleutelkamp (wier gedachtenis - zij is nu ter ziele - in zegening blijft) in staat gesteld voor dokter te studeeren.
Nog menigmaal lachen zij om de dwaze geschiedenis van Oskar, die voortaan altijd door hen ‘Mazeppa’ wordt genoemd.
J. van Hogge.