en boormachinen en bereidt ons eenigszins voor op hetgeen nog moet volgen. De natuurwetten schijnen hier niet te bestaan. De aantrekkingskracht is opgeheven en 't gedacht van zwaarte wordt buiten gesloten. Klompen ijzer van duizenden kilogrammen worden door reuzenkranen opgeheven als een stukje speelgoed en ze worden hoog door de lucht over ijzeren balken heen en weer gerold, of ergens in een hoekje gegoocheld, of in een kuiltje in den grond gestopt, - kortom, er wordt mee gesold als eene kat met een kluwentje garen.
Denkt gij soms aan hardheid of dichtheid?
Misschien bezitten kaas en boter deze eigenschappen nog, maar ijzer in geen geval. Een stalen bout wordt met meer gemak door een ijzeren plaat gestoken, dan een naald door het linnen, en een klomp van een paar ton wordt vlugger en met minder moeite aan schijfjes gesneden dan een huismoeder boterhammen kan maken. Het zou mij niet verwonderen als wij aanstonds een monster naaimachine aan het werk zagen, die twee ijzeren platen op elkaar legt en er haar naald doorheen drijft met een stalen kabel door het oog gestoken, en een mantel maakt voor een locomotief of eenig ander kleedingstuk voor dergelijke stoommonsters, vlugger en handiger dan een kleermaker een buisje maakt voor zijn jongste zoontje.
Wij volgen nu onzen gids in de polijstinrichting, waar stalen wieltjes duizenden malen in de minuut ronddraaien dikke stralen vonken te voorschijn roepen en het ruwe metaal glad als een spiegel afleveren.
Wij wandelen door kolossale gebouwen, ieder een fabriek op zichzelf, en stappen over stapels ijzeren platen en staven, die wachten op hun beurt, om gefolterd te worden; en dwalen over binnenplaatsen en stoffige pleintjes, waar wij gevaar loopen, door manoeuvreerende locomotieven overreden te worden. En wij loopen als in een droom voorbij razende machinen, die ons bij de jas trachten te grijpen, om ons te vermorzelen; en wij passeeren ovens, onder eene temperatuur, waarbij een samoen in de Sahara een verfrisschend koeltje moet heeten. En ons hoofd wordt bedreigd door klompen metaal, die aan zware kettingen in de lucht slingeren; en onze beenen struikelen over gloeiende staven, die op den vloer liggen af te koelen; en het eenige wat koel schijnt in deze gloeiende lucht, zijn klompen erts, die zooeven uit den gietvorm zijn gehaald en nu nog een damp verspreiden, die ons de longen verschroeit.
Zie, daar halen zes of acht reuzen, het bovenlijf geheel naakt, een witgloeienden cylinder uit een oven, en leggen hem op een aanbeeld en gaan met zware hamers, die wij nauwelijks van den grond zouden tillen, in razende, maar machtelooze woede op den klomp beuken, zonder eenig merkbaar gevolg. En de klomp wordt door een paar haken opgepikt en als een vederbal onder den stoomhamer geschoven, en tik-tik-tik, tik-tik-tik, de cylinder is een schijf geworden, en de schijf wordt eene plaat en de plaat wordt door een kameraad en bondgenoot van den stoomhamer als een pannekoek opgerold en vervolgens in een hoekje gesmeten, waar zij als een voorwerp van minachting blijft liggen, om voorgoed afstand te doen van alle koppigheid en tegenstand.
Let op, hier vervaardigt men spoorstaven.
Een gloeiende balk, van een paar voet lang en een voet in het vierkant, wordt op een wagentje aangevoerd en door een paar man in ontvangst genomen. En nu begint een alleraardigst spelletje van kruip door, sluip door. De klomp wordt tusschen twee zware wielen ingeschoven, die hem met onweerstaanbare kracht tusschen zich doorhalen en hem persen en knellen en niet rusten, voor hij, omstreeks een voet langer en heel wat dunner geworden, aan de andere zijde weer te voorschijn komt. En vervolgens passeert de staaf twee andere wielen, die weer dichter bij elkaar staan, en onbarmhartig wordt hij in telkens nauwer opening gestopt, tot hij uit de laatste als een kronkelende slang te voorschijn komt. En rrrrrrt! de zaagmachine pakt hem in het midden vast en in tien tellen tijd is hij op de helft doorgesneden en de wereld is twee spoorstaven rijker. De geheele bewerking heeft niet langer geduurd dan twee of drie minuten. Tusschenbeide schijnt het ijzer te protesteeren tegen een behandeling, die eerder geëigend is voor eenen peperkoek dan voor een brok metaal, maar een kleine tik of een duwtje doet alle koppigheid verdwijnen en overtuigt den klager volkomen van zijne machteloosheid.
Wij traden nu de zaal binnen, waar locomotieven en andere stoomwerktuigen in elkaar worden gezet. In lange, lange rijen staan ze daar naast elkaar, van elken mogelijken vorm en grootte, en in elke periode van afwerking. De eene pas begonnen, de andere half afgewerkt, zoodat men in de ingewanden, met de honderden vlampijpen, kan zien als in een reusachtige mitrailleuse; een derde bijna geheel gereed, en die men bezig is te lakken, en nog weer andere, die onder stoom geprobeerd worden en den heeten damp sissend uit verschillende openingen laten ontsnappen, terwijl machinisten en ingenieurs onder en boven over het monster heenkruipen en hun hoofd steken in gaten, waar het schijnbaar onvermijdelijk moet verschroeien.
Kleine en nietige locomotiefjes voor stoomtrammen staan verloren tusschen logge machinen voor goederentreinen of slanke en vluggebouwde loopers voor personenvervoer; en midden in de zaal prijkt een prachtige, kolossale locomotief, bijna geheel gereed, die, als ik mij niet vergis, bestemd was voor den expres-dienst tusschen Constantinopel en Weenen. Waarlijk, bij het zien van dit heerlijk stuk werk begrijpt men, dat een machinist liefde kan opvatten voor zijn machine en dat hij die kan verzorgen en koesteren als eene moeder haar kind.
En al verder gaat de reis, steeds langs bulderende ovens en dreunende machinen en voorbij torenhooge hoogovens - de grootste ter wereld, zooals onze kleine gids met merkbaren trots vertelde - waarin het erts wordt gesmolten, totdat wij een uitgestrekt gebouw binnentreden, waar de hitte en het oorverdoovend lawaai het toppunt bereiken.
Wij bestijgen den trap, betreden een platform en staan nu op enkele meters afstand van de vuurvaste ketels, waarin het ijzer wordt gesmolten om verder in den gietvorm over te gaan. Met donderend geraas schiet, niet rook en damp, maar een gloeiende vuurkolom hemelwaarts. Nu en dan neemt het gebrul (dat toch niet sterker schijnt te kunnen worden) nog toe in kracht en een hagel van vonken en sintels vliegt omhoog en spat tegen een ijzeren scherm, dat de omgeving tegen dien Sodoma-regen beschut. Van rood, wordt de vuurzuil witgloeiend, zoodat de oogen pijn doen, als men in die hel neerblikt en als eindelijk de geheele massa vloeibaar is geworden, kantelt de ketel machinaal voorover en met dreunend geweld, alsof hemel en aarde vergaan, stort het gesmolten metaal in den vorm. Spoorwagens vol nieuw voedsel rollen aan om den onverzadelijken Moloch opnieuw te spijzen, en kalm en rustig, alsof er niets bijzonders aan de hand was, wandelen halfnaakte smeders te midden van den vuurgloed of schreeuwen elkaar in de ooren wat zij te vertellen hebben. Voor een gewoon mensch is spreken hier on mogelijk.
Eindelijk komen wij in eenigszins rustiger omgeving, maar zoo mogelijk in nog heeter temperatuur. 't Is de grofsmederij. In ovens van vuurvasten steen worden reusachtige klompen metaal, die moeten veranderen in assen voor stoombooten of iets dergelijks, witgloeiend gemaakt, en zoo groot is de hitte, die bij deze bewerking ontstaat, dat op een afstand van 10 meter de haren op ons hoofd schijnen te schroeien en de longen ons in het lijf uitdrogen. Wij haasten ons dan ook uit deze hel vandaan en treden de kleinere werkplaatsen binnen, waar bouten, klinknagels, schroeven en moeren worden vervaardigd; natuurlijk machinaal. Iedere tik aan deze bank is eene moer, en iedere klop daarginds snijdt een bout af, met kop en al. Wij zijn echter al aan zooveel wonderen gewoon, dat wij eenigszins minachtend op deze kleinigheden neerzien.
Eindelijk werpen wij nog een blik in een der mijnputten, dwalen nog wat rond te midden van bergen oudroest en afval, die in den een of anderen smeltoven wel weer een volledige loutering zullen ondergaan, loopen nog eenige dreunende gebouwen voorbij, die overal elders opmerkenswaardig zouden zijn, maar die wij hier onbezocht laten, en komen eindelijk, na twee uren dwalen, weer op de binnenplaats uit. De zon is heet; de muren kaatsen de verblindende stralen terug, maar zeg toch niet, dat het warm is. Al wat gij u daaromtrent wijs maakt, is slechts verbeelding. 't Is heerlijk koel; en ieder, die daaraan twijfelt, raad ik aan, ook eens een bezoek te brengen aan de fabrieken te Seraing en als hij dan niet voor zijn geheele leven voorgoed genezen is van vrees voor zonnesteek of eenig ander nadeelig gevolg van de hitte, is hij de meest verstokte ijsbeer, die ergens te vinden is.
Na al dien tijd te midden van stof en roet en een oorverdoovend leven te hebben doorgebracht, zagen wij met genoegen weer de heldere rivier, met de kalme en heerlijke omgeving. Een glas bier bracht ons weer geheel tot de werkelijkheid terug en met de stoomtram keerden wij naar Luik terug. Een aardig reisje; de geheele oever tusschen Seraing en Luik is eigenlijk ééne doorloopende straat. Ik behoef u niet te verzekeren, dat wij de table d'hôte in ons hotel eer aan deden; wij aten voor drie en dronken voor vier, met ons beiden wel te verstaan, niet ieder voor zich. In Luik schijnt men het middagmaal meer in verband te houden met den middag zelf, dan in Brussel. In ons hotel ten minste en verder overal op ons uitstapje werd reeds gedineerd om halféén, en wat er op tafel kwam was uitstekend. Het ontbijt daarentegen bestaat slechts uit brood met boter, hoogstens met een potje slechte ‘jam’ er bij, en alles, wat de reiziger daarboven wil gebruiken, wordt extra betaald.
Nauwelijks zaten wij aan tafel, of de lucht begon, zooals men in ons land zegt, te smeren. Een flinke donderdui dreef over de stad en een stortregen veroorzaakte in een oogenblik tijd in de afloopende straten miniatuur-watervallen. Dat hinderde ons echter niet, en de hemel was ons zonder twijfel gunstig gezind, want nauwelijks hadden wij ons laatste glas wijn naar binnen gespeeld of de laatste donderslag ratelde door de lucht; en toen wij na een kleine siësta gehouden en een sigaartje gerookt te hebben, geheel gerestaureerd waren, was ook de lucht gerestaureerd en de zon lachte weer vroolijk op de verfrischte natuur.
Wij namen dus den stok weer ter hand met het voornemen een bezoek te brengen aan de citadel, die zich meer dan 150 M. hoog aan den linkeroever van de Maas op den steilen berg verheft.
(Wordt vervolgd.)