De ambtenaren in het Hemelsche Rijk.
Een Chineesche mandarijn, een rechter, gaf een goudsmid de opdracht, hem twee staven goud te bezorgen. De juwelier voerde de bestelling uit, kwam met de staven bij den rechter, en deze vroeg hem naar den prijs.
‘Er is een vaste prijs voor goud,’ antwoordde de verkooper, ‘en iedereen kent dien. Van u, hooge heer, wil ik evenwel slechts de helft van den gewonen prijs vragen.’
‘Goed,’ zei de mandarijn, terwijl hij den goudsmid een van de twee staven teruggaf, ‘ik houd er een en geef u de andere terug; nu hebt ge niets meer van mij te vorderen!’
‘Maar....’, merkte de verkooper op; doch voor hij verder kon spreken, viel de mandarijn hem woedend in de rede: ‘Gij hebt den prijs gekregen, dien gij vroegt, en nu durft ge nog klagen? Maak dat ge weg komt, of ik laat u in de gevangenis zetten!’
Deze anekdote uit een Chineesch blad is kenschetsend voor het type van den mandarijn, dat wil zeggen, van den ambtenaar in China. Zoo is de mandarijn in de practijk, hebzuchtig, een bedrieger en een afzetter.
In de theorie is de mandarijn een heel ander mensch. De Chineesche wetgevers beoogden werkelijk, enkel de besten tot de ambtenaarsloopbaan toe te laten, maar meer dan overal elders staan bij de mandarijnen theorie en practijk lijnrecht tegenover elkaar.
Wie mandarijn wil worden moet allereerst de beide eerste staatsexamens hebben afgelegd, anders kan hij niet eens voor het kleinste postje in aanmerking komen. Maar voegen wij er aanstonds bij, dat de naam mandarijn in China volstrekt niet beambte wil zeggen. Hij is afkomstig van de Portugeezen, die het eerst met de Chineezen in aanraking kwamen. De rang van een beambte in China wordt met kwum aangeduid. Maar indien wij verderop van mandarijn blijven spreken, doen wij dit, omdat het woord nu eenmaal in Europa algemeen gebruikt wordt.
Wie zich aan de staatsexamens wil onderwerpen, moet zich natuurlijk te voren eenige kennis hebben eigen gemaakt. Er zijn echter in China geene openbare scholen, zooals wij die kennen, maar scholen, die door particulieren worden bestuurd. Daar leeren de kinderen der ontwikkelden een paar duizend Chineesche letterteekens lezen en op het papier brengen; bovendien ontvangen zij godsdienstonderwijs. Maar men kent in deze scholen noch aardrijkskunde, noch geschiedenis, noch vreemde talen. Van wat er in de wereld gebeurt, van nieuwe ontdekkingen en uitvindingen wordt met geen woord gesproken.
Hebben de leerlingen deze school doorloopen, dan komen degenen, die zich aan de examens willen onderwerpen, in een andere school, waar de eigenlijke voorbereiding plaats heeft. Maar het zijn niet altijd kinderen, die deze hoogere voorbereidingscholen bezoeken, men vindt er veel meer menschen op rijperen leeftijd, die eerst door werken het geld verdiend hebben, om onderwijs te kunnen nemen en de kosten van de examens en het levensonderhoud te bestrijden. Van knapen tot grijsaards zijn alle leeftijden in deze tweede school vertegenwoordigd.
Hier wordt enkel onderwijs gegeven in de geschiedenis der letterkunde. De Chineezen, die een geschiedenis van duizenden jaren achter den rug hebben, hebben een groot aantal beroemde dichters en wijsgeeren, die tot de klassieken des lands gerekend worden. De geschriften dezer klassieken moet de leerling geheel van buiten leeren, en omtrent elk woord, elke zinswending, iedere vergelijking of taalfiguur opheldering kunnen geven.
Het heele onderwijs bepaalt zich dus tot het onafgebroken van buiten leeren van werken van oude schrijvers, die onder geen enkel opzicht betrekking hebben op de dingen van den nieuweren tijd. Niets dan wat op deze klassieken betrekking heeft wordt op de scholen geleerd, en iets anders wordt voor de staatsexamens ook niet verlangd. Vandaar de vreeselijke onwetendheid der hoogste ambtenaren, der voornaamste mannen, in alle dingen, die niet Chineesch zijn.
Indien de ontwikkelde Chineezen zoo onkundig zijn van alles, wat buiten China voorvalt, hoe armzalig ziet het er dan onder dit opzicht bij de mihioenen der lagere volksklassen uit! Zoo alleen is het te verklaren, dat het volk goedgeloovig de verzekeringen der mandarijnen aanneemt, dat het Christendom zijn aanhangers voorschrijft, kleine kinderen te koken en olie uit hen te persen, die zij voor godsdienstige doeleinden noodig hebben. Waarschijnlijk gelooven de mandarijnen, die zulk een onzin in plakkaten en vlugschriften verkondigen, zelf daaraan; maar de gevolgen daarvan zijn moord op de missionarissen of op de voor het Christendom gewonnen inboorlingen
Meent de leerling, dat hij de klassieken voldoende kent, om zich aan het staatsexamen te onderwerpen, dan meldt hij zich voor het eerstvolgende examen aan, dat altijd in de districtshoofdstad wordt afgenomen. Dit examen heeft tweemaal in de drie jaren plaats, en duizenden candidaten melden zich daarvoor aan. Het examen is betrekkelijk gemakkelijk en bestaat enkel in schriftelijk werk. De examinatoren, die zelf den hoogsten graad der wetenschap moeten behaald hebben, kijken het werk dier duizenden na en kiezen ten slotte ongeveer het tiende deel uit, dat het best voldeed. De vervaardigers krijgen den titel sin-tzai, dat wil zeggen ontluikend genie, en daarmee het recht, zich tot het tweede examen voor te bereiden.
Maar een tiende der leerlingen slaagt dus, doch de overige negen tienden laten zich niet afschrikken. Zij bezoeken nog eens de voorbereidende school, en velen doen dit twintig-, dertig maal achter elkaar, zoodat het kan voorkomen, dat zoo n, vader en grootvader te gelijker tijd in het eerste examen slagen.
Het tweede examen wordt in de provinciehoofdstad afgenomen, en wel eens in de drie jaar. De examinatoren worden afzonderlijk door den keizer benoemd. Buitendien wonen alle hooge ambtenaren der provincie het examen bij. In iedere provinciale hoofdstad is gewoonlijk buiten de stad een groot plein, door een hoogen muur omringd. In den muur bevinden zich twee tegenover elkaar gelegen poorten, en door de poorten gaat een straat, die het plein in twee gelijke helften verdeeld. Rechts en links van dien weg staan lange, lage gebouwen, en wel zoo dicht naast elkaar, dat er maar een steegje van twee stappen breedte tusschen twee zulke lage hokken overblijft. Elk hok bevat weer een groot aantal smalle cellen, zoodat er in het geheel binnen den muur 12-14000 worden aangetroffen.
Elke candidaat wordt in zoo'n cel gestopt, die maar een deur en daarin een gat heeft, waardoor licht en lucht binnenkomen. Verder heeft elke cel twee planken, een om er op te zitten en een om er op te schrijven, en de candidaat brengt kleeren, levensmiddelen en zijn bed mee, want de eerste drie dagen mag hij zijn cel geen oogenblik verlaten. Ieder krijgt zijn opgaven op roode briefjes, die gewoonlijk vier onderwerpen, drie ter behandeling in proza en één in versmaat, bevatten. Geen stuk mag meer dan vierhonderd en minder dan driehonderd letterteekens groot zijn. Na drie dagen wordt het werk opgehaald en mogen de candidaten een nacht buiten het examengebouw slapen. Daarna worden ze weer voor drie dagen opgesloten en moeten in dien tijd vijf opgaven maken. Deze zes dagen eischen zooveel inspanning van lichaam en geest, dat zeer dikwijls candidaten, vooral grijsaards, die zich aan het examen onderwerpen, van uitputting en overspanning sterven.
Theoretisch zijn alle maatregelen genomen om het afschrijven te voorkomen en te verhinderen, dat de candidaten elkaar helpen. Maar de opzichters, die in de steegjes op en neerloopen en de candidaten moeten bewaken, zijn, evenals iedereen in China, voor omkooping vatbaar, en ook de examinatoren zien veel door de vingers, wanneer de candidaat de zoon is van een hooggeplaatst man. Het werk der candidaten wordt zeer zorgvuldig gezift, ten minste zoo laat men het voorkomen. Slechts een betrekkelijk gering getal der candidaten kan het examen met goed gevolg afleggen, daar aan iedere provincie maar een bepaald aantal hoogere graden is toegewezen.
Terwijl er bij het eerste examen van de duizend candidaten honderd konden slagen, bedraagt dit bij het tweede maar zeventig van de duizend, daar er maar zooveel diploma's voorhanden zijn. De gelukkigen, die het examen, verdiend of onverdiend, met gunstig gevolg hebben afgelegd, krijgen den titel tsjud-sjiw, ‘bevorderd man.’ Wie niet door het examen kwam, meldt zich dadelijk voor het eerstvolgende aan. Hij moet daarvoor, al naargelang de hoedanigheid van zijn werk, nog een of twee jaar wachten. Zij, die geslaagd zijn, hebben het recht, naar eene betrekking als ambtenaar te dingen, dat is te zeggen als er eene open valt. Het kan jaren, ja tientallen van jaren duren, voor de candidaat zulk een ambt krijgt. Hij wordt vlugger bevorderd, wanneer hij ook nog het derde examen aflegt, waardoor hij een tsentse, een ‘volmaakt geleerde’ wordt. Dit examen wordt maar om de drie jaar afgenomen, en wel te Peking zelf. De candidaten hebben in zoover een voorrecht, als zij voor het verblijf te Peking niets hoeven te betalen, want de staat draagt de kosten; maar zij moeten dikwijls zeer verre en kostbare reizen ondernemen, en de meeste candidaten zouden in 't geheel niet in staat zijn de reiskosten te betalen, indien zij niet te voren tegen woekerrente geld opnamen. Zij hopen dit geld spoedig te kunnen terugbetalen, als zij eene betrekking hebben en zich door afpersingen en bedreigingen kunnen verrijken.
Zooals wij boven reeds zeiden, worden de candidaten, die ook het derde examen hebben