Verijdelde wraak.
(Slot.)
‘Ja, maar zooeven is mij iemand komen opzoeken.’
‘Wat ge zegt!’
‘Hij had twee zeer goede attesten. Maar wie is uw man?’
‘Een jonge man, me gestuurd door onzen collega Ottery, met wien ik over de zaak had gesproken. Hij is bereid, zich aan de operatie te onderwerpen, en naar het onderzoek, dat Ottery en ik hebben ingesteld, is hij daartoe bijzonder geschikt.’
‘Hm, dat is onaangenaam, want ik heb met dien anderen heer alles al zoo goed als afgesproken. Ik kan het u wel zeggen, 't is een vriend van Arthur, die van zijn ziekte en de proefneming, die ik van plan was, had gehoord. Hij is rechtstreeks uit Nizza hierheen gekomen, om zich zelf aan te bieden, heeft getuigschriften meegebracht, en daar een vluchtig onderzoek van zijn bloed een bevredigend resultaat heeft opgeleverd, nam ik zijn aanbod aan, te meer daar ik niemand anders had gevonden.’
‘Nu, als de zaak zoo staat, is het immers goed, en ik verheug er mij over, dat het u gelukt is, een geschikt persoon te vinden.’
Daarna verdiepten beide mannen zich in een uitvoerig gesprek over de wetenschappelijke zijde van het geval.
Ten slotte stond de dokter op om te gaan en zei:
‘A propos, om hoe laat doet gij de operatie? Als gij er niets tegen hebt, zou ik ze graag bijwonen.’
‘Er tegen heb, waarde collega? Integendeel het doet me veel genoegen. Ik heb mijnheer Price gezegd, dat hij...’
‘Mijnheer...?’ vroeg de andere en bleef verbaasd staan.
‘Mijnheer Price - Walter Price.’
‘Hij is pas uit Nizza gekomen, zegt gij?’
‘Ja, hij heeft daar eenigen tijd voor zijn pleizier doorgebracht.’
‘Voor zijn pleizier!’ herhaalde de dokter met een spottend lachje.
‘Ja, maar waar lacht gij toch om?’
‘Kom mee, en gij zult het weten.’
Het rijtuig van den dokter stond voor de deur, beide heeren stapten er in, en in galop ging het naar het huis, dat Walter Price met zoo ontsteld gezicht voor weinige maanden verlaten had.
Dokter Lendway bracht zijn collega naar zijn spreekkamer, nam een boek van de schrijftafel, opende het en overhandigde het aan dokter Maxwell, dien hij op een paar aanteekeningen opmerkzaam maakte.
Hij las ze en keek toen vragend op.
‘En dat moet dezelfde man zijn?’
‘Zonder twijfel!’
‘Maar waarom bood hij zich dan aan? Hij moest toch weten....’
‘Natuurlijk wist hij het, maar waarom hij zich aanbood kan ik niet zeggen.’
Een paar minuten zaten beiden zonder te spreken, tot dokter Maxwell het zwijgen verbrak.
‘Miss Walchon?’ vroeg hij.
De andere knikte en zei:
‘Ik geloof, dat dat de sleutel van het geheim is.’
‘Ijverzucht?’
‘Dat moet het zijn!’
‘Maar welk een duivelachtig denkbeeld!’
Dokter Lendway haalde de schouders op.
‘Veel mannen verliezen nog meer hun hart dan hun verstand, wanneer ze verliefd worden.’
De toebereidselen tot de proefneming waren afgeloopen. Dokter Maxwell had Walter! rice de, naar deze meende, voor de inspuiting bestemde hoeveelheid bloed afgetapt en was daarmee naar zijnen zieke in de zijkamer gegaan, terwijl zijn assistent Price's arm verbond.
Twee dagen later verliet hij Londen, zonder van Arthur en diens familie afscheid te hebben genomen. Dezen meenden, dat hij zich aan alle dankbetuigingen wilde onttrekken, nadat hij zich zoo edelmoedig voor zijn vriend had opgeofferd.
Er viel niet aan te twijfelen, de inspuiting was schitterend gelukt en Arthur werd iederen dag sterker. Hij begaf zich daarna voor geruimen tijd op reis en keerde volkomen genezen terug.
Om dezen tijd deed dokter Maxwell hem een hoogst merkwaardige meedeeling, door hem te zeggen:
‘Als Walter Price u ooit laat roepen, laat mij het dan weten, voor u naar hem toe gaat, Als hij u schrijft, laat mij dan zijn brief zien!’
Het zoo lang uitgestelde huwelijk werd nu voltrokken en Bertha en Arthur begaven zich op hun huwelijkreis. Weinige dagen nadat ze daarvan waren teruggekeerd, kregen ze uit een klein dorpje in Sussex een brief van Walter Price, die hun verzocht, hem toch zoo spoedig mogelijk te komen opzoeken.
Arthur, die zich het verzoek van dokter Maxwell herinnerde, stuurde hem Walters brief, en de dokter antwoordde hem:
‘Vervul zijn wensch, ik zal u vergezellen.’
Een vreeselijk schouwspel vertoonde zich aan hun oogen: in een kleine dorpsherberg lag Price op een bed, nauwelijks meer een schaduw van wat hij geweest was. Bleek en mager, leverde hij zoo'n treurigen aanblik op, dat Bertha met tranen in de oogen op hem toesnelde, maar de zieke stiet haar met inspanning zijner laatste krachten van zich af.
‘Weg!’ riep hij met schorre stem, terwijl Arthur hem ontzet aanstaarde; ‘weg! denkt ge, dat ik u hier heb geroepen, om uw medelijden op te wekken? Ziet mij aan! mijn lijden is vreeselijk en wordt alle dagen erger. Ik weet, dat de dood mij binnenkort zal verlossen, en toch vrees ik hem, ondanks de ontzettende pijnen, die ik verduur. Maar zoo zal ook hij binnenkort sterven!’
Daarbij wees hij met zijn magere, sidderende hand naar Arthur, die deze woorden voor den uitval van eenen krankzinnige hield.
‘Ja, al mijn lijden zal en moet hij verduren, en zijn smart zal nog grooter zijn dan de mijne, want hij moet u verlaten, Bertha, in het genot van het geluk, terwijl ik in het bewustzijn van bevredigd wraakgevoel sterf. - Gij weet niet, wat ik met het woord wraak bedoel. Ik zal het u zeggen. Ik had u lief, Bertha, maar hij ontnam u mij, en ik zwoer bij mij zelf, dat hij u niet lang zou bezitten. De wraak kwam sneller dan ik gedacht had; zijne ziekte speelde hem in mijn handen, en vreeselijk is de wraak, die ik op hem genomen heb. Mijn vergiftigd bloed vloeit door zijn aderen, de dood zweeft boven zijn hoofd, een vreeselijke dood, want toen ik hem mijn bloed aanbood, wist ik, dat ik aan een ongeneeslijke ziekte leed, en die ziekte is - de kanker!’
Met een schellen lach zonk de stervende achterover, terwijl Bertha half bewusteloos tegen den muur leunde. Maar voordat Arthur nog had kunnen antwoorden, zei dokter Maxwell met zijn heldere, kalme stem:
‘Nu begrijpt gij, waarom ik u verzocht, mij er kennis van te geven, als gij een brief van hem mocht ontvangen. Ik vermoedde wat hij in het schild voerde, en daarom zeg ik u, Walter Price, dat niet een droppel van uw bloed door de aderen van Arthur Hendging stroomt. Gods hand heeft uw wraakplan verhinderd, want weinige uren, nadat gij bij mij waart, las ik in het dagboek van dokter Lendway een nauwkeurig bericht over uwe ziekte. Toch besloten wij, u in uwen waan te laten, maar voor de inspuiting is het bloed van een ander gebruikt, terwijl dat van u weggegoten is. Mijnheer Hendging is volkomen vrij van uwe ziekte, en voor zoover een mensch zich daarover een oordeel mag veroorloven, zal hij nog eene reeks van jaren eene uitmuntende gezondheid genieten.
Terwijl Arthur en Bertha met bedroefd hart, maar toch gelukkig, dat Price's schandelijk plan mislukt was, naar huis terugkeerden, zat dokter. Maxwell aan het bed van eenen waanzinnige, wiens kreten nog urenlang het huis vervulden, tot de dood hem uit zijn lijden verloste.