Het groene pak.
Humoreske.
Wij noemden hem Cartesius, omdat hij zoo vreeselijk slecht écarté speelde. Ecarté Descartes-Cartesius - men ziet, dat de naam tamelijk voor de hand lag. Maar anders had hij niets met den beroemden wijsgeer gemeen, dan dat hij even graag sliep als gene.
Cartesius was het slachtoffer van alle stamgasten. Lieve Hemel, wat ze met hem uithaalden ging alle palen te buiten. Maar waarom kwam hij dan ook elken keer weer terug? In de laatste week hadden ze hem driemaal beet gehad; hij wist, dat de een het al meer op hem gemunt had dan de ander, - driemaal in één week, dat scheen toch genoeg te zijn.
De eerste maal hadden ze een dozijn versche eieren, die hij voor zijn kinderen'mee naar huis moest nemen, voor hard gekookte eieren verruild. Den tweeden keer hadden ze een volle flesch Portwijn, die hij wilde meebrengen om zich met zijne vrouw te verzoenen, uit de huls genomen en daar een leege in gedaan. De derde maal had hij eenen bos mooie asperges cadeau gekregen en was zoo dom, ze zegepralend aan de stamtafel te vertoonen, en nu was dit uilskuiken nog verwonderd, toen hij thuis het pakje open maakte, klein gehakte stukjes brandhout in plaats van de asperges te vinden. Maar er zijn nu eenmaal menschen, die zelfs door, schade niet wijs worden. Doch na het zaakje met het groene pak is hij toch niet meer teruggekomen.
Het was ruchtbaar geworden, dat Cartesius zich een nieuw pak liet maken, het tweede in den loop van vele jaren. Deze gebeurtenis werd druk besproken en daarbij ook de kleur van het pak vastgesteld, die lichtblauw moest zijn.
‘Dat verwondert me,’ merkte de fabrikant Ritter op, ‘ik had gedacht, dat de sukkel zich een groen pak zou hebben laten maken.’
‘Jongens!’ riep de komiek Knapsak uit, ‘willen we hem eens wijs maken, dat het pak groen is?’
Algemeene betuigingen van instemming.
‘Maar niemand mag uit de rol vallen; ik zal eens uitvisschen, wanneer hij het voor de eerste maal aantrekt.’
Dat was spoedig gebeurd. Het resultaat der nasporingen was, dat het nieuwe pak den volgenden Maandag voor het eerst aangetrokken en aan de verbaasde stamgasten vertoond zou worden.
Algemeene verwondering.
‘Waarom Maandag en niet Zondag?’
‘Zondag heeft hij dienst.’
‘O zoo!’
's Maandags was ieder bij tijds op zijn post. Over den heelen weg van het koffiehuis tot de woning van Cartesius waren ze op bepaalde afstanden verdeeld; niet één ontbrak. Als er iets nuttigs had moeten verricht worden, zou nauwelijks de helft op zijn post zijn geweest; voor de grap, die ze op het oog hadden, waren allen present. Het uur, waarop Cartesius gewoon was zijn bittertje te drinken, naderde. Op klokslag van elf uur werd hij zichtbaar. De eerste, dien hij tegen het lijf liep, was de fabrikant Ritter.
‘Nu, Cartesius, waar gaat het heen?’
‘Een bittertje pakken, gaat gij mee?’
‘Strakjes, ik heb eerst nog een boodschap.’ En Ritter maakte zich gereed zijn weg te vervolgen.
Cartesius, die van verlangen brandt zijn pak bewonderd te zien, kan, daar Ritter er volstrekt geen oog voor blijkt te hebben, de vraag niet weerhouden:
‘Hoe vindt ge mijn nieuw pak?’
Daarop heeft Ritter juist gewacht; hij glimlacht een beetje verlegen en zegt:
‘Hm, het pak staat u goed, maar waarom heb gij nu precies een groene kleur uitgekozen?’
‘Groen!’ Cartesius lacht hardop, ‘'t Is niet groen.’
‘Maar wat dan?’
‘Wel, blauw,’ zegt Cartesius, ‘dat ziet gij toch wel.’
‘Nu,’ herneemt Ritter, zonder zich van zijn stuk te laten brengen; ‘als gij dat blauw wilt noemen, is 't mij goed, maar ik zeg, dat het groen is.’
Nu verscheen de architect Dorman, die al uit de verte de handen ineensloeg en luidkeels lachte.
‘Mensch!’ riep hij uit, ‘Cartesius! hoe kunt gij u toch zulk een pak laten maken. Gij ziet er uit als een sijs.’
‘Hoezoo? waarom?’ vroeg Cartesius. ‘Houdt gij de kleur soms ook voor groen?’
‘Dat was niets geweest,’ antwoordde Dorman, ‘als gij maar niet zoo'n vreeselijk groen had gekozen. Zóó smakeloos heb ik nog nooit iets gezien.’
‘Gij zijt allebei gek!’ schreeuwde Cartesius en ijlde woedend weg. Nog geen honderd schreden verder ontmoette hij den bankier Trappe.
‘Hoe is het pak?’ begon hij zonder groet en zonder verdere inleiding.
‘Keurig!’ antwoordde de bankier.
‘Ik bedoel de kleur!’ riep Cartesius ongeduldig.
‘O zoo, de kleur,’ zei Trappe. ‘De kleur is ook heel lief.’
‘Lieve Hemel, ik bedoel hoe ze is,’ riep Cartesius, die op heete kolen stond.
‘Hoe ze is? Wel, hoe zou ze dan zijn,’ hernam de bankier, die hem opzettelijk verkeerd begreep. ‘Ze is zooals ze is.’
Cartesius knarsetandde, maar bij dwong zich tot kalmte.
‘Ik zou willen weten,’ zei hij, nadruk leggend op ieder woord, ‘of gij de kleur voor bruin of geel houdt.’
‘Noch voor bruin, noch voor geel,’ zei Trappe, die er plezier in had, Cartesius op de pijnbank te leggen.
‘Nu, hoe noemt gij ze dan?’ schreeuwde Cartesius woedend.
‘Groen!’ zei Trappe heel kalm, ‘hoe moet ik ze anders noemen?’
‘Goed, goed,’ riep de gefolterde uit, ‘ik draag dus een groen pak! Ongelooflijk! Ongelooflijk!’ en weg was hij.
De volgende, dien hij ontmoette, was de advocaat Gotter. Hij stormde op hem toe met de woorden:
‘Houdt gij dit pak soms ook voor groen?’
‘Natuurlijk,’ zei de advocaat. ‘Hoe durft ge u in zoo'n toestand op straat vertoonen? ’
Hij was nog niet uitgesproken, of achter zijn rug weerklonk een luid gelach. Het was de komiek Knapsak.
‘Gerechte Hemel!’ bulderde hij ‘Cartesius, hoe ziet gij er uit! Gij lijkt wel een groene specht. Hoe komt gij op het plan, een groen pak te laten maken! Ze zullen u voor Groen van Prinsterer houden.’
Cartesius hief in stomme wanhoop beide armen ten hemel. Daarna trok hij onder het slaken van verwenschingen een lachwekkend gezicht en liep in den stormpas naar zijn kleermaker.
‘Hoe durft gij de onbeschaamdheid hebben, een groen pak voor mij te maken, terwijl ik een blauw besteld heb!’ bulderde hij woedend.
‘Wat.... wat!’ stamelde de kleermaker onthutst.
‘Een groen pak!’
‘Ja,’ schreeuwde Cartesius ‘Hoe hebt gij 't gewaagd, een groen pak voor mij te maken, zoodat ik door iedereen word uitgelachen?’
‘Maar wat wilt gij toch?’ viel de kleermaker hem in de rede. ‘Het pak is blauw!’
Dat was op een ongunstig oogenblik gezegd. Als een woedend everzwijn stormde Cartesius op den ongelukkigen kleermaker los.
‘Hoe!’ riep hij uit, ‘gij waagt het nog mij te bespotten. Wacht, ik zal u leeren, groenen blauw op uw eigen lichaam te onderscheiden!’
De kleermaker, een klein, zwak mannetje, sloeg op de vlucht, want Cartesius was een groote, sterke kerel. Het gelukte hem te ontsnappen en buiten de deur te komen, maar dat baatte hem weinig, want nauwelijks was hij buiten, of Cartesius zat hem na onder het uitstooten van allerlei bedreigingen. De kleermaker vluchtte den tuin in, Cartesius hem na; de kleermaker snelde het eerste gebouw het beste binnen, Cartesius hem achterna, als een tijger, die zijne prooi vervolgt.
Dat gebouw was een scheikundige fabriek en de heele ruimte gevuld met koperen ketels en kannen, distillatie-toestelien, retorten enz. enz. Toen de kleermaker hier binnenvloog, waande hij zich gered, want hij had nooit gedacht, dat Cartesius het zou gewaagd hebben, zijn slachtoffer op vreemden grond te achtervolgen. Toen hij zag, dat hij zich vergist had en den verbitterden vijand achter zich hoorde snuiven, greep een naamlooze angst hem aan, en nauwelijks wetend wat hij deed, draaide hij de kranen van alle vaten open, die onder zijn bereik waren. De uitwerking was vreeselijk, want door de geopende kranen stroomde met groot geraas een rookende vloeistof, die zulk een helschen stank verspreidde, dat Cartesius ontzet achteruitweek. Maar dit redde hem niet voor den inhoud van een retort, wier geopende kraan hem van boven tot onder met een bijtende loog overstelpte. Als verdoofd waggelde hij naar buiten.
Arme Cartesius, hoe zag hij er uit, toen hij maar enkele minuten in de open lucht had gestaan! De huid van een zebra, verbonden met een giraffe, een luipaard en nog een zebra vertoonde eenheid van kleur, vergeleken bij het pak van Cartesius. Toen deze zag, wat het bijtende loog had uitgewerkt, sloop hij heimelijk weg, nam een rijtuig, reed naar huis en liet zich in geen dagen aan iemand zien.
Toen evenwel de stamgasten vernamen, welke gevolgen hun grap had gehad, lieten ze dadelijk een nieuw pak voor Cartesius maken. Cartesius nam het wel aan, maar droeg het zelden, daar hij niet juist wist, of het blauw of groen was, en hij voor geen geld van de wereld meer een groen pak nad aangetrokken.