De wonderkuur.
☛ 10.000 £ ☚
betaal ik aan dengene, die mij bewijst, dat het gebruik van het door mij uitgevonden wereldberoemde
QUACKSMAN-ELIXER
zelfs in het moeielijkste geval van kaalhoofdigheid niet een prachtigen haardos voortbrengt. De uitwerking treedt reeds na het gebruik van slechts ééne flacon in, welke in alle drogisten- en parfumeriewinkels tegen den prijs van 5 shilling te verkrijgen is.
Voor de uitbetaling dezer premie staat mijn op de Engelsche bank gedeponeerd vermogen borg.
Prof. william quacksman,
Londen, Regentstreet 122.
* * *
Jonker Van Dulmen bevond zich in een wanhopigen toestand, die zich regelmatig in de eerste dagen van elke maand herhaalde, als wanneer de eene schuldeischer den anderen opvolgde en de dringende uitnoodigingen tot betaling hem van alle zijden toestroomden.
Want de jonker had meer schulden... dan haren op zijn hoofd. Eigenlijk was deze gewone spreekwijze op hem niet toepasselijk; want al waren zijn schulden nog zoo menigvuldig, zijn schedel schitterde in onberispelijken glans. Zelfs de ergste rabulist of rechtsverdraaier zou het niet gewaagd hebben hem een haartje te krenken, omdat de gelegenheid hiertoe hem ten eenemale ontbrak.
Daardoor kwam het, dat jonker Van Dulmen in een nieuwe ongelegenheid geraakte, toen hij zich van vertwijfeling de haren uit het hoofd wilde rukken.
‘Het is om zot te worden!’ riep hij nijdig uit en wreef zich wanhopig over den kalen knikker, die door zijne vrienden spottenderwijze ‘het struisvogeleitje’ genoemd werd. ‘Wat zegt gij, Johan? Wil Sittenstein ook niet meer voorschieten?’
De trouwe dienaar draaide verlegen zijne klak tusschen de vingers rond.
‘Hij geeft geen cent meer vóór de achterstallige interesten betaald zijn,... heeft hij gezegd... Geen rooien cent!’
‘En Goldhammer?’
‘Hij heeft mij de deur voor den neus dichtgegooid, toen ik uwen naam noemde.’
‘Wat een gierigheid!... Wacht maar... hij zal mij nog wel eens leeren kennen!’
De jonker greep woedend naar de gazet, die de bediende hem overreikte. Hij staarde een oogenblik gedachtenloos op de advertentiën; maar plotseling werd hij oplettend en zette het oogglas beter voor het oog. De aankondigingen van professor Quacksman had zijn bijzondere aandacht getrokken. Hij keek ze tweemaal in, las ze voor de derde maal over en stormde onstuimig naar zijne waschtafel. Met zekerheid nam hij uit de daar opgestapelde flesschen en fleschjes een leege flacon, hield ze tegen het licht en onderzocht het etiket.
‘Hoera!’ riep hij. ‘Land! land! De 10,000 pond zijn mijn!’
De oude bediende meende in het eerste oogenblik, dat zijn heer plotseling krankzinnig geworden was. In die meening werd hij nog versterkt, toen Van Dulmen eensklaps met gebogen hoofd op hem losstormde, als wilde hij hem omver loopen.
‘Kerel! Johan! Ongeluksvogel! Wat heb ik op mijnen kop?’
‘Niets, mijnheer!’
‘Werkelijk niets!’
‘Neen! Geen spoor van haar!’
‘Hoera!’ juichte Van Dulmen. ‘Quacksman zal er aan moeten gelooven! Pak dadelijk mijn kofter; want ik reis nog heden naar Londen?’
‘Naar Londen?’
‘Ja... naar Londen!... Geld halen!... Binnen een paar dagen ben ik weer terug en dan gaan wij een leventje beginnen, waarvan gij nog nooit gedroomd hebt!’
Johan schudde wel het hoofd, maar zijn heer was te uitgelaten van blijdschap, dan dat hij het bemerkte.
Hij lonkte voortdurend het ledige fleschje toe en streek telkenmale met de hand voorzichtig over den kalen schedel.
‘Nu, Engelsche bank, verheug u! Ik kom u van een kleinigheidje verlossen!’
Den heelen middag moest Johan bij alle woekeraars en geldschieters rondloopen om de benoodigde reiskosten bijeen te brengen. Eindelijk waagde een oude geldschieter het - op de herhaalde verzekering van Johan, dat zijn heer in Londen 10,000 pond sterling moest ontvangen - tegen buitensporige hooge rente hem 600 franken af te staan.
Twee uren later reisde Van Dulmen af.
Professor Quacksman, eigenaar van een huis, dat het voorkomen heeft van een paleis, in de Regentstreet te Londen, ontving den vastelandschen bezoeker met de meeste voorkomendheid.
De jonker zette hem het doel van zijn bezoek zoo kort mogelijk uiteen, en neigde daarbij het hoofd zóó diep, dat de professor het heele gezicht op de glanzende volle maan had.
Quacksman scheen echter nòch verbaasd, nòch verrast.
‘Wel, Sir,’ antwoordde hij, ‘u is in uw recht. Veroorloof mij, dat ik u de kleinigheid dadelijk ter hand stel.’
Daarop ging hij naar zijn lessenaar en nam er een pakket banknoten uit.
‘10,000 pond, als ik mij niet vergis. U ziet, mijnheer, ik was op het geval voorbereid, daar ik gewoon ben mijn woord te houden. Mag ik u dus verzoeken?...’
De jonker stak met eene diepe buiging de hand naar het pakket uit. De Engelschman trok het echter met een vlugge beweging terug en stak het in zijn borstzak.
‘Mag ik u verzoeken plaats te nemen?’ ging hij ongedwongen voort. ‘Het is maar om een kleine formaliteit te vervullen, eer ik uwe vordering voldoe. Ziet u, mijn hooggeachte vriend, ik betreur minder het verlies der niet onbelangrijke som, die ik u uitbetaal, dan wel het fiasco, dat mijn elixer op uw geacht hoofd heeft geleden. Misschien echter heeft u het middel niet goed aangewend en zijn de gevolgen daarom uitgebleven. Ik moet derhalve verlangen, dat u onder mijn leiding nog een laatste proef met het elixer neemt. Drie inwrij vingen zullen voldoende zijn. Wanneer na deze behandeling nog geen haargroei intreedt, dan zijn de 10,000 pond uw onbetwist eigendom en staan elk oogenblik tot uwe beschikking.’
Verbaasd over de toegevendheid van den professor, verklaarde Van Dulmen zich hiertoe gaarne bereid. Hij was toch zeker van zijn zaak, want hij had al een ontelbare menigte haargroeimiddeltjes aangewend, die alle zonder uitwerking waren gebleven. Quacksman was bereid reeds den volgenden dag met de kuur te beginnen en nam op de vriendelijkste wijze afscheid van den overgelukkigen jonker. Natuurlijk gaf deze, in het vooruitzicht van de zoo gemakkelijk verdiende 10,000 pond sterling, een keurig souper, waarbij de champagne niet ontbrak en hij ook niet vergat de eerlijkheid en ridderlijkheid van den Engelschen uitvinder hemelhoog te verheffen.
Precies op den bepaalden tijd kwam de jonker bij mr. Quacksman, die hem in tegenwoordigheid van twee bedienden ontving. De beminnenswaardige gentleman onderzocht allereerst het ‘struisvogelei’ van zijn patiënt met een microscoop.
‘Heb ik het niet gedacht?’ verklaarde hij. ‘De schedel is voor de opneming van mijn elixer nog niet voldoende voorbereid. Komaan, John en Daniël, wrijft hem eens in, opdat de poriën toegankelijker worden!’
Met zacht geweld greep de gespierde John Van Dulmen's hoofd en hield het tusschen zijn handen als zat hij bekneld in een schroef. Daniël had zich intusschen met twee scherpe of liever gezegd harde borstels toegerust, waarmee hij zonder ophouden den gladden schedel begon te poetsen.
‘Nietwaar, dat doet u goed?’ vroeg prof. Quacksman aan zijn slachtoffer. ‘En daarbij is het even aangenaam als nuttig: het prepareert de hoofdhuid voor het elixer.’
De ongelukkige Van Dulmen beet zich van pijn op de lippen, maar hij dacht aan de 10.000 pond en zweeg.
Den volgenden dag smaakte hij daarvoor een aangename voldoening.
De professor wierp namelijk een onderzoekenden blik op zijn hoofd en zei teleurgesteld:
‘Geen spoor van haarkiem! Het schijnt alles vergeefs te zijn geweest.’
Van Dulmen lachte in zijn vuistje.
‘Maar wij moeten krachtiger te werk gaan,’ vervolgde de professor. ‘De massage bleef zonder uitwerking; laten wij het nu eens met wasschingen beproeven!’
De assistenten brachten een grooten emmer met kokend water binnen, waarmee zij geweldig Van Dulmen's ‘struisei’ begonnen te besproeien. De baron riep om hulp en sprong op. De Engelschman lachte achter zijne vuist.
‘Wanneer gij de kuur onderbreken wilt, staat het in uwe beleefdheid. Maar bedenk wel, dat daarmee elke verplichting mijnerzijds ophoudt. Gij zoudt echter in alle geval tegen uw belang handelen. Helpt mijn elixer u, dan bekomt gij...’
‘De 10,000 pond?’
‘Neen, maar een millioen...’
‘Wat? Een millioen?’
‘Zeker. Een millioen nieuwe haren. Onderbreekt gij echter de kuur zonder eenigen grond, dan houdt tevens alle aanspraak van uwen kant op.’
Van Dulmen waagde het niet te antwoorden. Nadat hij tweemaal afwisselend met kokend en ijskoud water gemarteld was geworden, werd hij ontslagen. Het ‘struisvogelei’ had langzamerhand de kleur van een roodgekookte kreeft aangenomen.
Gebroken naar lichaam en geest kwam Van Dulmen den volgenden dag bij Quacksman aan. Deze ontving hem plechtig en onderwierp zijn schedel dadelijk aan een microscopisch onderzoek.