De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14
(1897)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |
[Nummer 48] | |
De ‘Rotterdam.’
| |
[pagina 378]
| |
de golven hoog opbruisen, als het water spattend springt tegen den boeg, zich kalm en rustig te vermeien in een boeiend en leerzaam boek, verzekerd als men is, dat hoe ook het noodweer raast, hoe hol de zee ook staat, de Rotterdam haar tocht vervolgen en met Gods hulp ongedeerd de veilige haven bereiken zal. | |
III.Kent ge, lezer, het aangrijpend verhaal, dat Dickens in Maarten Chuzzlewit geeft van den treurigen rampspoed, waarmede de arme landverhuizers te kampen hebben, die uit hun vaderland, dat geen voldoende onderhoud hun verschaffen kan, naar verre streken vertrekken? ‘Als alle soort van huiselijke ellende, welke door ziekte, armoede, verdriet en lang reizen bij slecht weder kan worden voortgebracht, in een bekrompene scheepsruimte is opeengepakt?’ Als de verblijfplaats der landverhuizers is: ‘een bedompt, laag, donker hol omringd met kooien, zóó dat de vloer vol matrassen en bedden ligt en aan al wat gemak, zindelijkheid en welvoeglijkheid heet volstrekt niet te denken valt?’ O! hoe vreeselijk moet zulk een overtocht zijn, hoevele zielen gaan dan te gronde, die, onschuldig aan boord gekomen, volleerd in het kwaad het schip verlaten! Hoevele kiemen worden daar niet gelegd van allerlei ziekten, die velen dra ten grave sleepende, het lot van de overblijvenden nog droeviger, nog jammervoller zullen maken. Eere dus dengenen, die het lot van die arme bannelingen, zooals we hen wel mogen noemen, trachten draaglijk te maken en te verbeteren. Eere der Maatschappij, die toont dat het welzijn van al hare passagiers haar ter harte gaat. Eere der ‘Vereeniging tot bescherming der katholieke landverhuizers’, treffende uiting van waarlijk katholieken godsdienstzin, schitterende nakoming van het groote liefdegebod: ‘Bemin uwen naaste als u zelven’! En als ik zal beproeven, een korte schets te geven van de 3e klasse passagiers en wat daarmede in verband staat, dan op de eerste plaats een woord van hulde zoowel aan de directie der Holland-Amerika-lijn, als aan de ‘Sint-Rafaël vereeniging’ voor de uitstekende wijze, waarop beiden de belangen der landverhuizers behartigen, en tevens een woord van dank aan de heeren G.v. Wierdsma en M. Bahlmann voor de welwillend mij verstrekte inlichtingen, die mij in staat hebben gesteld aan het vereerend verzoek der Belg. Illustratie te voldoen en iets over de Rotterdam en de ‘St.-Rafaël-vereeniging’ ten beste te geven. Onnoodig te zeggen, dat de 3e klas-passagiers niet over zóó vele hulpmiddelen beschikken om den tijd der overvaart te korten, niet zóó vele salons hebben om het verblijf aan boord te veraangenamen als de twee eerste klassen. Geen muziekkorps vroolijkt hun maaltijden op; geen sierlijk uitgevoerd menu prijkt naast ieders bord op tafel; maar toch is alles net, zindelijk en meer dan voldoende ingericht. Laten wij ons daarvan overtuigen door de hutten der 3e klasse in oogenschouw te nemen. Hiermede is of was het op sommige schepen allertreurigst gesteld: 20, 24, soms nog meer mannen en vrouwen werden in ééne bekrompene hut bijeen gepakt. Onzindelijkheid, en wat daarmede veelal gepaard gaat, vierde daar den kabel; de weerzinwekkende atmosfeer, die er heerschte, deed denken aan de benauwende, verstikkende lucht, welke in de fabriekskeeten, zooals Hector Malot ze in ‘En familie’ beschrijft, wordt aangetroffen. Geheel anders op de Rotterdam. Op dit stoomschip zijn vijf verschillende afdeelingen, speciaal ingericht tot het vervoer der landverhuizers; zijn dezen te weinig in aantal, dan kunnen die afdeelingen óók worden gebruikt tot laadruimte en berging van stukgoederen, zoodat er geen plaats verloren gaat, en er zoovele afdeelingen als de behoefte vereischt, door de landverhuizers betrokken worden. Iedere afdeeling bevat honderd en tachtig bedden over vijf en veertig hutten verdeeld, en heeft eigen waschplaatsen, baden en vast personeel, zoodat iedere afdeeling volkomen onafhankelijk is van de andere. In gewone omstandigheden kunnen negenhonderd landverhuizers geherbergd worden, in het geheel dus twaalfhonderd en vijftig passagiers, (waarbij nog komt eene bemanning van honderd en veertig personen), terwijl bij mogelijke noodzakelijkheid, door noodhutten enz. op te slaan, zeker vijf en twintighonderd landverhuizers plaats kunnen vinden. De groote meerderheid der hutten in iedere afdeeling is ingericht voor vier, sommigen voor twee, enkelen voor hoogstens zes personen. Vergelijkt men de twee gravures: ‘hut 2e klas’ en ‘hut 3e klas’ met elkaar, dan ziet men dat de inrichting der laatste zeer eenvoudig is; behalve de bedden, eenige kapstokken en reddinggordels - gemakkelijk en vlug te grijpen - wordt er niets meer in een 3e klasse hut gevonden. De buitenhutten hebben een raam, dat door een bijzonder toestel, zooals trouwens ook in de 1e en 2e klasse, wèl lucht maar geen water naar binnen laat. Ook de binnenhutten genieten eene behoorlijke luchtverversching, zoodat in iedere hut voldoende ‘licht’ en ‘lucht’ aanwezig is, terwijl voor het ‘leven’ door de bewoners zelven meer dan voldoende gezorgd wordt. Het licht is ook hier electrisch, en verscheidene stoomkachels weren de felle koude van het barre jaargetijde. Men zal dus toegeven, dat de landverhuizers, die in hun vaderland zich meestal moesten behelpen, aan boord van de Rotterdam over een zeer voldoende ligging en plaatsruimte beschikken. Iedere passagier 3e klasse ontvangt bij zijn komst aan boord een geheel nieuw bed (van houtwol) kussen en deken, waarvoor hij zelf moet zorg dragen. Bij aankomst van het stoomschip te New-York wordt dit alles vernietigd en verbrand en levert dus den Rotterdamschen fabrikant een niet onaardig buitenkansje op.
3e klashut.
Deze regeling is voor de Maatschappij wel niet bijzonder voordeelig, maar toch nuttig, ja noodzakelijk, wijl anders alle maatregelen op het gebied van zindelijkheid door haar genomen, slechts halve maatregelen zouden blijken. Te gelijk met hun bed enz. ontvangen de landverhuizers tevens verschillende tafelbenoodigdheden als een lepel, vork, mes, tinnen kroes en bord, waarvoor zij gedurende de reis moeten zorgen, waarvan zij alleen zich mogen bedienen, en welke door hen zelven moeten worden gewasschen en schoongehouden. Wat de uitrusting betreft gelijken zij dus sprekend op den onsterfelijken Micawber, gelijk hij, op het punt van naar Australië uit te zeilen, door Dickens geschetst wordt.
2e klashut.
Nadat wij de hutten hebben bezichtigd, komen we aan de badkamers. Daarvan zijn er niet minder dan tien, uitmuntend door netheid en zindelijkheid, den passagiers 3e klasse ten dienste. Gaarne of niet moet iedere passagier op de heenreis ten minste ééns in het bad. Een kleine gang doorgaande komen we bij hun verblijt om te eten. Net en zindelijk zijn de banken en tafels, die, als het schip aan de kade gemeerd ligt, boven aan de zoldering worden bevestigd tot grooter plaatsruimte en gemak bij het laden en - lossen. De spijzen, die hun daar worden voorgezet, zijn met zorg bereid, en bestaan niet - zooals men wel begrijpen zal - uit kleine teere damenbrokjes, uit fijne gebakjes en beuzelige dessertschoteltjes - want deze zouden hen evenmin kunnen verzadigen, als ‘Manus de kruier’ van Justus van Maurik, met een menu respectabel in omvang, van zekere table d'hôte kon worden tevreden gesteld. De smakelijke en stevige kost is in evenredigheid met hun forsche magen. Iederen dag worden de eetzaal en de wandeldekken zorgvuldig geschrobd en met ontsmettende creolin besprenkeld. 't Is gelukkig, dat het gezag van Rotterdams burgervader zich niet uitstrekt over het stoomschip Rotterdam, anders zou dat plonsen en plassen, schrobben en schuren in de open lucht reeds lang misschien zijn verboden en zouden wandeldek en eetzaal dus niet, zooals nu, de vergelijking met het befaamde burgemeesterstoepje glansrijk kunnen doorstaan. Boven, op het dek, bevindt zich gansch afgezonderd het hospitaal, waar de zieke passagiers van de 3e klasse beter kunnen worden verpleegd dan in hun hutten, die niet zoo gemakkelijk en ruim als dit hospitaal zijn ingericht. Tot heden toe is het nog niet in gebruik genomen: moge het immer ongebruikt blijven! Wordt aldus op lichamelijk gebied voor de 3e klasse-passagiers zorg gedragen, op zedelijk gebied geschiedt dit door de scheiding tusschen mannen en vrouwen, welke zoo streng mogelijk door de Maatschappij | |
[pagina 379]
| |
wordt gehandhaafd, niet alleen bij het begin der reis, maar tot aan de aankomst toe. Tot dat doel is een uitmuntende maatregel genomen nl. de aanstelling van stewards of tusschendekswachteressen, wier plicht het is, streng voor die scheiding te waken. Men zal licht begrijpen, dat die wachteressen nu juist niet worden gekozen uit de allerzachtzinnigste wezentjes of meest bedeesde personen! De meesten zijn voor geen klein geruchtje vervaard en betoonen zich ware cerberussen in het weren van personen, die in hun departement niets te maken hebben. Zoo vernam ik, dat een hooggeplaatst persoon van de Maatschappij, zich persoonlijk willende overtuigen, dat alle voorschriften der Maatschappij stipt werden nagekomen, door een dusdanige wachteres met niet zeer vleiende complimenten werd weerhouden, totdat eenige woorden het misverstand ophelderden. Alvorens over de landverhuizers zelven te gaan spreken, wil ik eerst nog de vraag behandelen, die mij zoo vaak gedaan is en waarschijnlijk ook in het schrander brein van menig lezer is opgekomen: ‘Wordt er aan boord wel eens een godsdienstoefening verricht?’ Als antwoord diene: Uit haren aard is de Maatschappij neutraal. De hut, die op de heenreis een katholiek priester geherbergd heeft, kan op de thuisreis de verblijfplaats zijn van een dominee; vandaar dat strikte onzijdigheid moet worden in acht genomen in alles. Echter voor zoover de gelegenheid aan boord dit toelaat, en daarmede geen andere gevoelens worden gestoord, wordt aan het godsdienstig verlangen der passagiers zooveel mogelijk voldaan. Israëlieten b.v., die streng aan hun voorschriften zijn gehecht - rari nantes in gurgite vasto - kunnen spijzen bekomen, die kauscher, d.i. volgens hun wet, zijn bereid; En wat nu in het bijzonder het lezen der H. Mis betreft, heeft een priester de altaarbenoodigdheden bij zich - gelijk velen die naar Amerika als missionarissen vertrekken - dan gebeurt het zeer dikwijls dat hij aan boord (meestal in de eetzaal als zijnde het grootste en schoonste salon) de H. godsdienstoefening vervullen kan. Onlangs nog heeft een van Amerika terugkeerende Bisschop bijna dagelijks de H. Mis aan boord kunnen lezen. Juist daarom ook is deze lijn zoo bijzonder in trek, en geniet zij zoo de grootste achting van missionarissen en geestelijke zusters, die in het ver van hun vaderland verwijderde Amerika hun heldenleven gaan beginnen; bij duizenden hebben zij met de booten der Holland-Amerika-lijn den overtocht volbracht en, van welken landaard ook, Duitschers, Polen, Portugeezen, Oostenrijkers en Amerikanen, hun ingenomenheid en volle tevredenheid over de ondervonden behandeling te kennen gegeven. De geestelijke zusters reizen gaarne met deze lijn; zij ondervinden er de meest mogelijke eerbiedige welwillendheid. Zoo b.v. heeft een kloosteroverste uit Beieren, zuster Theresia, zes en twintig maal met deze lijn den overtocht naar en van Amerika volbracht, en jaren geleden reeds was de directle in correspondentie met een der grootste Duitsche instellingen, aan wier hoofd als Eerwaarde Overste stond de zuster van een der voornaamste redenaars en partijleiders, die het katholieke Duitschland ooit heeft gehad. Stellen we ons eens de aankomst voor van eenige landverhuizers. Het is wel met moed, dat zij den vreemden grond betreden, maar nòg is hun hart pijnlijk aangedaan, dat ze nooit meer terug zullen zien dien grond, met hun zweet besproeid, die geen voldoende bestaan hun kon opleveren; dat ze niet meer zullen hooren spreken en zingen de vaderlandsche taal, hun zoo dierbaar en zoo aangenaam; en dat ze, afscheid genomen hebbende van hun land, ook afscheid moeten nemen van alle vaderlandsche zeden en gebruiken en voortaan naar eene vreemde taal en naar gansch andere gebruiken en zeden zich hebben te voegen. Wat hangt er ontzettend veel voor hen van af, wie aan spoor of boot hun aankomst afwacht, en in welke handen ze komen te vallen. Daarom is het van zoo onberekenbaar nut, dat een eerlijk, vertrouwd persoon die landverhuizers bij hun aankomst opwacht, om hun een goed onderkomen te verschaffen. Dit vinden zij in het groote ruim ingerichte hotel, dat de Holland-Amerika-lijn in de onmiddellijke nabijheid der aanlegplaats harer booten heeft doen bouwen, en niet ver van de R.K. kerk aan het Stieltjesplein verwijderd is. Noch Antwerpen, noch Bremen, twee groote vertrekhavens van het vasteland, bezitten een dusdanig hotel. Het bevat ruime en doelmatig ingerichte slaapzalen, waar negenhonderd en tachtig landverhuizers kunnen worden geherbergd. Met bijzondere zorg is er gewaakt tegen brandgevaar. In iedere zaal bevinden zich verscheidene brandslangen, extincteurs en brandemmers met een bijzondere, terstond blusschende stof gevuld, terwijl aan iedere verdieping verscheidene ijzeren brandladders zijn bevestigd. Chef-hofmeester is de heer W.J.F. van den Berg, die op uitstekende wijze de belangen der Maatschappij en der landverhuizers behartigt. Tegen geringen prijs worden hun in de gezellige eetzaal wèl en smakelijk toebereide spijzen verschaft, en alles verkrijgbaar gesteld wat zij redelijkerwijze kunnen verlangen, behalve - en 't is met levendige voldoening dat ik het hier herhalen kan - behalve sterke drank, wat toch der Maatschappij geen geringe winst zou kunnen opleveren. Als de landverhuizers gedurende den tijd, dat ze in Rotterdam moeten wachten op de afvaart van hun boot, in dit hotel blijven toeven, dan zijn ze voor bedrog gevrijwaard en verzekerd niet te vallen in de handen van ellendelingen, die in hun ongeluk en onbedrevenheid eene bron van vuig gewin zoeken en... vinden.
landverhuizershotel der Holland-Amerika-lijn te rotterdam.
Dikwijls ziet men een wakkeren ‘Vertrauensmann’ of een beambte van de Holland-Amerika-lijn met een stoet landverhuizers achter zich de Rotterdamsche straten doorkruisen. Meestal siert een hooge muts van astrakan of een pelsmuts het langbebaarde gelaat der mannen, die, met iets zwaarmoedigs in hunne trekken, geen oogen schijnen te hebben voor alles wat in de hun zoo vreemde stad voorvalt. Rusteloosheid en ongedurigheid kenmerkt hun geheele wezen, een zekere zucht om vooruit, vooruit te gaan, welke zich straks op de boot openbaren zal in het klimmen en klauteren op alle mogelijke verhevenheden, laadboomen enz. van het schip. Niet zoo de vrouwen, met kleurige omslagdoeken om hoofd en schouders, met eenigszins korte rokken, waaruit een hoog en zwaar gelaarsde voet onbescheiden uitkijkt; beladen soms met zware pakken, of wel met de eene hand eenige kleine kinderen voortsleepend, terwijl de andere een nog kleiner kind torst, geven ze aan haar oogen wel degelijk den kost en praten en babbelen, gelijk.... nu, ja.... gelijk alleen vrouwen kunnen doen. Over het algemeen is het lot der arme landverhuizers treurig en droevig, en wèl is het een zegen, dat er eene vereeniging bestaat, die met hartelijke toewijding zich hunner aantrekt. Die vereeniging tot steun en hulp der katholieke landverhuizers heeft zich onder bescherming gesteld van dien hemelschen geest, die eens den jongen Tobias naar Medië voerde en hem, ongedeerd naar ziel en lichaam, weer naar zijn Vaderland terugbracht: den H. Aartsengel Rafaël. Vandaar de naam SINT-RAFAEL-VEREENIGING.Ga naar voetnoot1 In de ochtendzitting van 30 Augustus 1897 zette de heer Cahensly, lid van den Landdag en algemeen secretaris van de St.-Rafaël-vereeniging, haar oorsprong, doel en werkzaamheid uiteen. Een van gloed en welsprekendheid tintelende rede was het, die toen op den 44en katholiekendag te Landshut door hem werd uitgesproken, en waarvan ik het voornaamste gedeelte hier zal weergeven, daar de uitgebreidheid er van mij niet veroorlooft haar geheel over te nemen. ‘Het bestuur tot steun van katholieke landverhuizers werd in het jaar 1868 in het leven geroepen, en kon als eerste begin gelden van de St.-Rafaëlvereeniging, welke ten jare 1877 definitief tot stand kwam op den katholiekendag te Mainz. De St.-Rafaëlvereeniging heeft zich tot taak gesteld, de zoo talrijke Duitsche (ik voeg er bij Oostenrijksche en Poolsche) landverhuizers lichamelijken en zedelijken steun te verleenen. Om dit doelmatig en goed te kunnen doen, zijn in alle voorname Europeesche haven plaatsen vertrouwde lieden, “Vertrauensmänner”, aangesteld, die de landverhuizers geheel kosteloos moeten bijstaan en alle mogelijke hulp verleenen. Zij wachten hen op aan de statiën en aanlegplaatsen, bezorgen hun een goed onderkomen, verzekeren zich bij het inwisselen van hun geld dat ze niet worden bedrogen, sporen hen aan tot het ontvangen der H.H. Sacramenten en geleiden hen aan boord van hun schip. In de laatste twaalf jaren hebben in de vier grootste havensteden, Bremen, Hamburg, Rotterdam en Antwerpen, de hulp der St.-Rafaëlvereeniging ingeroepen 338.000 landverhuizers, waarvan er 52.118 de H.H. Sacramenten ontvingen, terwijl door bemiddeling der “Vertrauensmänner” voor een bedrag van zes en een half millioen werd gewisseld.’ Hieraan heb ik niets toe te voegen. Het verslag is welsprekend; luide genoeg verhalen de aangehaalde cijfers van de heilzame en zegenrijke werkingen, door het ‘Rafaelverein’ verricht. De oprichting en bloei dier vereeniging is voor een groot deel te danken aan de krachtige pogingen en het onvermoeid streven des heeren Cahensly, die, eerst de oprichting, thans den bloei der St.-Rafaëlvereeniging als eene levenstaak opvattend, aan dat heerlijk, verheven doel al zijn krachten wijdt. 't Is dan ook met alle recht, dat onder den levendigen | |
[pagina 380]
| |
edelvrouw uit marokko, naar de schilderij van g. croegaert.
| |
[pagina 381]
| |
bijval van Duitschlands eerste katholieken op dien zelfden katholiekendag Dr. Schädler kon spreken van ‘Cahenslyanisme’ als éénsluidend met zorg en liefde voor landverhuizers, als éénsluidend met de Rafaëlvereeniging; en dat eenstemmig door den katholiekendag het voorstel werd aangenomen, in alles de St.-Rafaëlvereeniging zooveel mogelijk te steunen.
aan den witten nijl, naar de teekening van aug. specht.
Ontelbaar zijn de opofferingen, die Cahensly zich heeft getroost, talloos de vooroordeelen en moeilijkheden, waarmede hij had te kampen. Hij wijst op het groote gevaar, dat schuilt op de schepen, als mannen en vrouwen niet van elkander worden gescheiden, en dringt er op aan, dat evenals op de Engelsche schepen, zoo ook op de Duitsche die scheiding plaats zoude vinden; maar hij krijgt tot bescheid, dat zijn bezwaren zeer overdreven zijn, en het gevaar volstrekt niet zóó ernstig is als hij het voorstelt. Cahensly's antwoord bestaat in het medemaken van eene reis van eene Duitsche haven naar Southampton, en terugkeerende brengt hij zulke verpletterende bewijzen mee voor zijne bewering, dat men hem gelooven moet, en gedwongen is, zijne raadgevingen niet geheel in den wind te slaan, en voor dwaasheid en overdrijving zijn betoogen uit te krijten. Eindelijk echter zouden de goede zaak zegepralen, zijn streven gewaardeerd en zijne verdiensten erkend worden; en niet de minst gelukkige dag zal het geweest zijn in 's heeren Cahensly's leven, toen van regeeringswege in den Rijksdag openlijk werd erkend en geprezen de heilzame werking van de St.-Rafaëlvereeniging door hem gesticht, door hem gebracht tot bloei. In Rotterdam werd in 1874 met medewerking des heeren Bahlmann de heer J. Zöller als ‘Vertrauensmann’ door de St.-Raf.-Ver. aangesteld, en boven allen lof verheven is de wijze | |
[pagina 382]
| |
waarop hij de belangen der landverhuizers behartigt. Even vloeiend het Duitsch sprekend als het Hollandsch, met het gouden insigne (een ankerkruis) op de borst, heeft Herr Zöller tallooze landverhuizers geholpen en bijstand verleend. Zoo bevat het in 1897 verschenen ‘Rechensschafts-bericht des St.-Raphaël-Vereins’ de opgave van degenen, die in 1896 zijn zeer gewaardeerde hulp hebben ingeroepen en genoten. In 1896 hebben van zijn hulp gebruik gemaakt vierhonderd en negentig landverhuizers, waarvan er driehonderd zeven en negentig de godsdienstoefeningen bijwoonden en honderd en dertien de HH. Sacramenten ontvingen. Bijna zeventien duizend mark ging door zijn handen, terwijl tal van goede en geschikte boeken door hem uitgedeeld en vele aanbevelingskaarten voor de ‘Vertrauensmänner’ in overzeesche havens werden verstrekt, bijzonder voor den weleerw. heer Nieuwenhuis te New-York, waar in het Leo-haus de landverhuizers een goede ontvangst en uitmuntend onderkomen vinden. Een geestelijke van de parochiekerk der H.H. Martelaren van Gorkum alhier is immer bereid hun de H.H. Sacramenten toe te dienen en de vervulling hunner godsdienstplichten te vergemakkelijken. Als het eenigszins mogelijk is, wonen de landverhuizers vóór de afvaart naar Amerika de H. Mis bij; en levendig staat het mij nog voor den geest, hoe op zekeren ochtend zeer in de vroegte, als de kerk nog gesloten was, een vijftig- à zestigtal landverhuizers op het plein voor de kerk waren neergeknield in gebed. Waarlijk dat was een gebed. Onbewogen voor de spottende blikken, onbekommerd voor het luid gelach van sommige werklieden, die zich naar hunne fabrieken of werkplaatsen begaven, waren ze een beschamend voorbeeld voor dezulken, die, in kunde en beschaving zich ver boven die arme landverhuizers verheven wanende, duidelijk blijk gaven, in deugd, in geloof en laat ik er bijvoegen in kieschheid verre hun minderen te zijn. F.J.H. EVERS. Rotterdam, Januari 1898. |