Bij de Platen.
Edelvrouw uit Marokko. -
Het sultanaat Marokko maakt een gunstige uitzondering op de overige Mohammedaansche landen, waar de Islam de vrouw tot den onwaardigsten toestand heeft verlaagd. Terwijl bijna overal, waar de Groote Heer zijn geestelijke heerschappij uitstrekt, de veel wij verij regel is, vergenoegen in Marokko zoo Arabieren als Berbers zich meestal met één vrouw, ook al zijn ze rijk genoeg om er een harem op na te houden.
Daardoor staat de vrouw in Marokko in hooger aanzien en geniet meer vrijheid, dan met de zeden en wetten van andere Mohammedaansche volken is overeen te brengen. Ongetwijfeld hebben we daarin een overblijfsel te zien uit den vóór-Mohammedaanschen tijd en heeft de Islam in dit opzicht hier zijn verderfelijken invloed niet zóó kunnen doen gelden als elders. In den Koran toch leest men uitdrukkelijk: ‘De vrouw is een onvolkomen schepsel, dat alleen voor het uiterlijke en den opschik leeft; altijd gereed is zonder eenige aanleiding te twisten en te krakeelen, dat men met goedheid behandelen, maar bij gelegenheid tuchtigen moet.’
In Marokko wordt de vrouw met beter oogen aangezien. Hier gaan de meisjes ook ongesluierd, zoodat jongelieden, die zich een vrouw wenschen te kiezen, niet de hulp van tusschenpersonen hoeven in te roepen. Ook wordt er geen eigenlijke koopprijs betaald voor het meisje, dat men ten huwelijk begeert; want de som, dien de bruigom zijn aanstaanden schoonvader overhandigt, dient enkel tot het aanschaffen van kleederen, sieraden en opschik voor de bruid.
Dat er onder de Marokkaansche vrouwen, zelfs naar Europeesche begrippen, opmerkelijke schoonheden worden aangetroffen, kan blijken uit de beeltenis der edelvrouw, die wij den lezer ditmaal aanbieden. Bijzonder fijnbesneden is het gelaat, dat evenwel zijn grootste bekoorlijkheid ontleent aan de groote donkere oogen; karakteristiek zijn de groote oorringen en de met gouden munten versierde hoofddoek.
De adel of de voornaamste stand der Marokkanen wordt gevormd door de sjurfa (het meervoud van sjerif), dat wil zeggen de afstammelingen van Mohammed. Zij voeren hun stamboom op tot Fatma Zohra, de dochter van den profeet, en zijn oom Sidi Ali Abi Taleb.
Daarnaast heeft men nog een krijgsmansadel, die de nakomelingen van oude, door wapenfeiten beroemde geslachten, met name de Mehhals, de kampgenooten van Mohammed, om vat.
Er zijn heele plaatsen, wier bevolking haast uitsluitend uit sjurfa bestaat, waartoe ook het tegenwoordige vorstenhuis van Marokko behoort. De leden van dezen adel zijn kenbaar aan den titel Sidi of Moelei (zooveel als heer), dien zij vóór hun naam voeren.
Ondanks de hoogere plaats, die de vrouw bij de Marokkanen, in vergelijking van andere Mohammedaansche volken inneemt, is deze adel toch niet erfelijk door de moeder, wat bij voorbeeld bij de Toearegs wel het geval is. Als een gewoon Marokkaan een adellijk meisje huwt, dan zijn de kinderen geen sjurfa. Een sjerif daarentegen kan een vrouw nemen uit welken stand hij verkiest en zijn kinderen zijn altijd sjurfa.