II.
Het kamp van Los Angeles hoefde geen spijt te hebben over zijn grootmoedige daad. Binnen korten tijd was Burton populair, voor zoover een eenvoudige, schuchtere en bescheiden man dat kan worden. Hij stond vroeg op en ging laat naar bed, werkte onverpoosd en vergoedde zijn gebrek aan krachten en zijn onervarenheid door zijn taaie volharding.
Toen Dexter op zekeren dag zijn been brak, paste Burton hem op, bracht de nachten bij hem door en wijdde hem ook zijn vrije uren overdag; toen Morgan ten gevolge van een groote drinkpartij de koorts kreeg, verpleegde Burton hem als een kind en verstoutte zich. met zijn aarzelende en schuchtere stem hem eenige wenken te geven, om hem van de brandewijnflesch af te brengen. Men liet hem praten, doch van hetgeen hij zei, bleef toch altijd iets hangen, en toen Morgan zijn gezondheid had teruggekregen, beterde hij zich.
‘Burton,’ voegde hij er bij, ‘laat ons Mauds portret zien.’
Sedert de acht maanden, dat Burton, onder hen leefde, ging er geen week voorbij, dat men hem niet onder het een of ander voorwendsel verzocht, hun Mauds portret te laten zien. Zijn makkers werden niet moede, de fijne en teere trekken van het kleine meisje te beschouwen. De groote, zachte en treurige oogen, die het gezicht van het kind verhelderden, spraken tot deze ruwe en ongekunstelde naturen een taal, die zij begrepen, een beroep van de zwakheid op de kracht.
De dagen gingen stil en eentonig voorbij, toen er een onverwachte gebeurtenis voorviel. Burton kreeg uit New-York een brief met rouwrand. Zijn zwagerin was gestorven, en zijn zwager deelde hem mee, dat hij van plan was, naar Australië te verhuizen. Een familie, die zich naar San Francisco begaf, had op zich genomen, voor Maud te zorgen en ze bij hem te brengen. Maud reisde aan boord der Oceania en zou veertien dagen na zijn brief aankomen. Hij verontschuldigde zich, dat hij zoo moest handelen, maar de tijd drong.
Des avonds deelde Burton met een onthutst gezicht deze tijding aan zijn acht vrienden mee. Schuchter vertelde hij hun, dat hij zich den volgenden morgen op weg moest begeven naar San Francisco; daar zou hij zijn Maud in ontvangst gaan nemen. Misschien zou hij in de groote stad een betrekking als klerk of iets dergelijks kunnen vinden. Hij had maar weinig noodig om te leven, en Maud ook, want beiden hadden slechts een kleinen eetlust en weinig behoeften. God zou hen wel helpen.
Zij luisterden naar hem en keken hem ontsteld aan, alsof een ongeluk over het kamp was neergedaald.
Morgan was de eerste, die het stilzwijgen verbrak.
‘Ik weet niet, wat gij er van denkt, jongens, maar mijne meening is, dat Burton er verkeerd aan doet, ons te verlaten. Vooreerst geloof ik niet, dat het kamp zal terugnemen wat het hem vrijwillig gegeven heeft. Declaim is van Burton, hij heeft ze bewerkt, en als hij ze met alle geweld verlaten wil, koop ik ze hem af en geef er hem vijftig onsen goud voor.’
‘Goed gesproken, Morgan,’ zei Dexter.
‘En dan,’ vervolgde Morgan, die goed op dreef was, ‘waar zal hij het beter hebben dan hier? In San Francisco?... Maar dat is een bandietenhol, waar men op klaarlichten dag overhoop wordt gestoken, de verzamelplaats van het uitvaagsel der heele wereld... En daar zou gij een kind willen laten leven .. dat nooit!’
‘Morgan heeft goed gesproken,’ zei Dexter, dat is geen plaats voor Maud. Burton moet de kleine meid maar hier brengen, en de duivel mag me halen, als we niet voor haar zullen zorgen...’
‘Maud... hier?’ vroeg Burton.
‘Nu, waarom niet?’ zei Morgan. ‘Ze zal hier, waar wij haar kennen en van haar houden, beter grootgebracht worden dan ergens elders. Hoort, jongens, ik heb een gedacht: laten wij Maud een claim geven en nemen we de verplichting op ons, daarin ieder twee uren per week voor haar te werken; de opbrengst is voor het kind, dat op die manier een schoonen spaarpot zal krijgen. A Vat zijn twee uur per week voor ieder van ons? Niets! Los Angeles neemt de kleine meid aan. Zij is de dochter van Burton, maar ze zal ook de onze worden... Maar,’ vervolgde hij, het gemompel van goedkeuring en instemming onderbrekend, ‘we moeten het drinken en vloeken laten. Als Los Angeles wat doet, moet het dat ook goed doen. Nemen wij Maud als ons kind aan!’
Een luid gejuich ging op: de goudgravers stemden geestdriftig met hem in. Burton, die diep geroerd was, wist niet wat hij zou antwoorden, toen Morgan vervolgde:
‘De zaak is afgehandeld; laten wij er verder niet meer over spreken.’
Den volgenden dag reisde Burton naar San-Francisco, en veertien dagen later deelde een brief van hem zijn op handen zijnde komst mee. Hij noemde dag en uur; een muildier zou in Sacramento voor Maud gezadeld staan, daar het boven haar krachten ging, den weg te voet af te leggen.
Om drie uren in den namiddag deden zij hun intocht in het kamp. Maud zat op den muilezel, welks belletjes lustig tingelden.
Zij was bekoorlijk met heur in den wind fladderende haren en haar door de scherpe lucht rood gekleurde wangen.
Haar groote, zachte oogen rustten schuchter op de van genoegen stralende gestalten, die haar welkom heetten. Te San Francisco en onderweg had haar vader haar veel van zijn kameraden verteld; zij vroeg hem uit en hij gaf haar van elk hunner een beschrijving, waarnaar zij oplettend luisterde:
‘Vader, dat is Morgan!’ riep zij uit en strekte haar armen uit naar den door de zon verbranden reus, die langzaam naderbij kwam.
Het was inderdaad Morgan, wiens gezicht van voldoening schitterde, toen hij zijn naam hoorde noemen.
‘Zij heeft mij herkend, waarachtig, zij heeft mij herkend!’ zei hij, ze zacht in zijn ruwe armen nemend.
En twintigmaal herhaalde hij dien avond:
‘Zij heeft mij herkend!’
Het was groot feest in het kamp. Men geleidde Burton en Maud, die Morgan bij de hand had genomen, in groote praal naar haar hut, en welk een hut! Zij was vergroot en met nieuwe balken gedekt, en in de bescheiden kamer van het meisje stonden een bed, een tafel en een stoel, die precies bij haar grootte pasten.
Toen het avondn aal gebruikt was, nam men afscheid. Burton en Maud sliepen al lang, toen