Het gerestaureerde raadhuis te Bolsward.
Het kleine Friesche stadje Bolsward bezit heden ten dage in zijn, voor een paar jaren geheel vernieuwd stadhuis een der schoonste gedenkteekenen van nationale bouwkunst, waarop Holland kan roemen. In 1474 gesticht, werd het gebouw ongeveer anderhalve eeuw later sierlijk herbouwd en vergroot, zooals blijkt uit een gedenksteen, bij de jongste restauratie opgegraven. Het woordje ‘sierlijk’ is hier meer dan een epitheton ornans; één blik op nevensstaande afbeelding zal ons dat iederen lezer volmondig doen toestemmen. De drukking, door de omringende huizen op het gebouw uitgeoefend, maakt eene photographische opname van den voorgevel onmogelijk; inderdaad is dit zeer te bejammeren, daar nu het schoonste gedeelte - nl. dat, hetwelk zich boven de toegangtrap verheft - op het plaatje slechts van terzij en dus heel onvolkomen te zien is.
Omtrent stijl en ontwerper van den nieuwen bouw lezen wij in de Geschichte der Hollandischen Baukunst und Bildnerei, van Georg Galland: ‘Het raadhuis te Bolsward sluit zich architectonisch deels bij de Italiaansche, deels bij de nationale kunstvormen aan.... aan de Amsterdamsche school zijn ontleend de eigenaardige rondbogen met versierde boogvelden (boven de kruisvensters). Overigens bieden de beide zoo heerlijk opgebouwde en zoo feestelijk werkende gevels zooveel oorspronkelijks en afzonderlijks, dat men niet aan een Hollandschen meester, maar veeleer aan een meester van de plaats zelve te denken heeft.
‘Het is merkwaardig te zien, hoe deze onbekende meester van het Bolswardsche raadhuis, wel is waar zijn inspiraties aan Amsterdamsche motieven ontleenende, toch bij de toepassing van antieke hoofdvormen en (gemetselde) Jonische zuilen niet in het nuchtere classicisme vervallen is, zooals De Keyzer. Niettegenstaande enkele bizarre en droge versieringen, ademt dit gebouw de bekoorlijkheid en de frischheid der hoogrenaissance, waarbij men de gebreken in den binnenaanleg en de minder gelukkige verbinding van de middelresaliet met het overige hoofdfront vergeet. Men zal er niet ver af zijn, wanneer men den onbekenden bouwmeester onder die bekwame steenhouwers en antieksnijders van Friesland zoekt, die de tijdens Karel II ingevoerde Italiaansche renaissancals schooltraditie hebben bewaard.’
Nauwkeurige onderzoekingen hebben het als zeker doen vaststellen, dat het werk in Bolsward ontworpen en door Bolswarders uitgevoerd werd, met dien verstande, dat men voor de onderdeden verschillende meesters koos, die, hoewel met elkander voeling houdende, toch eenigszins zelfstandig optraden.
Allicht zou men nu meenen, dat in latere dagen de stad, trotsch op dit monument van oud-Bolswardsche nijverheid, er zorgvuldig de hand aan hield. Het tegendeel is echter waar. Was het kunstgevoel bij de burgerij verflauwd of waren er de troebele tijden aanvankelijk en onverschilligheid nadien de oorzaak van? Hoe 't zij, van 1765 tot voor eenige jaren, dus gedurende meer dan een eeuw, werd er niets noemenswaard aan het gebouw verricht. Ongestoord knaagde de tijd in zijn onmeedoogend vandalisme met scherpen tand aan het kunstwerk. De gevolgen bleven, zooals te denken is, niet uit: 250 jaren na zijn oprichting, stond het gebouw daar in een toestand van deerlijk verval. Niet alleen, dat het uitwendige metselen beeldhouwwerk verweerd, verbrokkeld, een onooglijk aanzien had gekregen, maar gebreken van ernstiger aard, verschijnselen van aanstaanden ondergang konden geconstateerd worden door alwie zich niet met een vluchtige beschouwing tevreden stelde. De westelijke gevel verzakte, de schoone topgevel dreigde in te storten, de toren stond niet meer verticaal en miste van binnen voldoenden steun, daar het houtwerk, waarop hij rustte, half vergaan was. Spoedige voorziening was dus gebiedende eisch. In 1884 lieten zich stemmen hooren, die op herbouw aandrongen, op vernieuwing van top tot teen, in- en uitwendig en geheel in den oorspronkelijken stijl.
De Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst bemoeide zich met de zaak; zij gaf met de meeste bereidwilligheid haar adviezen en, daarmee gewapend, klopte het gemeentebestuur aan bij de hooge regeering om een rijkssubsidie. Maar, al scheen ook het ministerie Heemskerk een gunstig oor aan het verzoek te leenen, het kort daarop gevolgde ontslag van dat kabinet sloeg de reeds vervuld gewaande hoop den bodem in.
het gerestaureerde raadhuis te bolsward.