V.
't Was nogmaals vergadering van het kransje, ditmaal bij de vrouw van den dokter. De dames waren juist overgegaan tot het tweede deel van het programma en Mimi zou ‘De Echtscheiding’ van Tollens voordragen;
Niet steeds is de lief de bestendig van duur,
Hoe snel zij den boezem deed jagen....
toen er op de deur geklopt werd en de meid aan de doktersvrouw een kaartje overhandigde. Het was een stijf papiertje onder omslag.
Terwijl Mimi voortgalmde en met nadruk den klemtoon hooren liet, deed mevrouw het ding voorzichtig open en las met groote opengesparde oogen:
Maria de Groote,
te Antwerpen,
en
Mr. Robert Delbar,
Vrederechter te Harst.
Verloofd.
Een lichte spotlach zweefde om haar lippen.
Mimi galmde immer voort; de doktersvrouw overhandigde het briefje aan mevrouw Van Rhijn. Toen deze er kennis van genomen had, meende zij eerst kwaad te worden, maar zag gelukkig nog bijtijds in, dat het belachelijk zou zijn en bleef koud en roerloos zitten, terwijl ze het kaartje aan de doktersvrouw teruggaf. Daarna ging het over van hand tot hand.
Mimi rammelde altijd voort en was juist gekomen aan:
Helaas! kreet Lenore van smart en van pijn!....
toen ze ook het briefje in handen kreeg; zij werd bleek als linnen.
Of het geval in het derde deel - dat aanstonds, zonder het tweede uit te putten, daarop volgde - besproken werd, hoef ik nauwelijks te zeggen.
Mevrouw Van Rhijn vond dat die mijnheer toch maar een heel gewoon mensch was, en juffrouw Droogsma zei dat ze volkomen daarmee instemde en dat hij wel had gedaan een vrouw op een ander te zoeken, want dat hij niemand te Harst zou gevonden hebben.
‘Zoo'n oploopend persoon,’ meende Cecilia Maria Hemelzoet.
‘Die niet eens goede bijdragen schrijft voor ons dagblad,’ onderbrak de dochter van den drukker.
‘En zoo terre-à-terre was!’ brieschte Mimi.
‘Maar waarop jij toch verliefd waart,’ snauwde Bertha haar toe.
‘Ik?’
‘Ja, gij!’
‘Heerementijd! Ik verliefd op zoo'n wijsneus?.... die niet eens de waarde kent van den klemtoon in de voordracht! Ik verliefd?.... Zijt gij niet wijs, kind?’
‘Ja, gij!’
‘Wel, hemel! wie heeft ooit zulke dingen gehoord?’
‘En toch is 't zóó!’
‘Zeg liever dat gij er een tandje op gewet had!’
‘Nu nog schooner!’
En 't regende aantijgingenen beschuldigingen. Elk der aanwezige jonge juffrouwen scheen op de andere te werpen, wat ze vreesde van anderen, als haar zelve betreffende, te moeten aanhooren.