II.
Die kennismaking bestond eigenlijk daarin, dat zich op zekeren dag een vreemdeling liet aandienen, die blijkens zijn visite-kaartje Erik Larsen heette. Ik had nooit dien naam gehoord, en toen ik in de spreekkamer kwam, stond ik tegenover een flink opgeschoten man van een jaar ot dertig, die er wel een beetje snaak uitzag, maar hij had energieke trekken en heldere oogen in zijn gladgeschoren en hoekig gelaat, in één woord, 't was een intelligente kop.
Op den man af vroeg hij mij of ik hem niet aan goed winstgevenden wetenschappelijken arbeid kon helpen. Nu moet gij weten, dat er op de gansche wereld niets zoo moeilijk is te krijgen als goed betaalde wetenschappelijke arbeid, en ik begon dan ook met hem te vragen, wat voor arbeid hij eigenlijk bedoelde, hoe hij er op gekomen was, zich tot mij te wenden en wat hij voor een persoon was.
Vooral deze laatste vraag was nogal omslachtig te beantwoorden. Erik Larsen was geboren ergens boven Drontheim, waar zijn vader voor schoolmeester speelde; al heel spoedig had hij zich de wetenschap van zijn ouden heer eigen gemaakt en studeerde toen op eigen houtje verder, zwervend langs den fjord, pratend met de schippers over het weer en kruiden verzamelend op de bergen. Op negentienjarigen leeftijd stond Erik als wees alleen op de wereld, broers en zusters had hij niet en verdere familie, voor zoover hij wist, evenmin.
Toen begon zijn zwervend leven.
Hij besloot naar Stockholm te trekken, daar te werken en verder te studeeren. Maar Larsen was een scherpzinnig opmerker, begaafd met een uitmuntend geheugen. Onderweg verzamelde hij aanteekeningen omtrent de rotsvorming aan de Noorsche kust; hij verzamelde schelpen en schaaldieren en maakte een kleine - hoewel zeer onbetrouwbare - statistiek op van den uitslag der kustvisscherij in verband met de weersgesteldheid.
In Stockholm hield hij het niet lang uit. Toen het weinige geld, dat hij bezat, verteerd was, ging hij naar Kopenhagen en werd pedel bij een leeraar in de natuurkunde.
Daar deed hij weer heel wat kennis op, maar de zucht naar den vreemde, die zooveel Noren in het bloed zit, dreef hem verder de wijde wereld in... naar Frankrijk.
Bij Hâvre trof hij het buitenkansje, den bekenden luchtreiziger Paul Clément - dezelfde, die twee jaar geleden in de Noordzee verdronken is - met zijn ballon in een boom te zien hangen, en van dat oogenblik rijpte bij hem het denkbeeld, dat hij in de wolken een fortuin kon verdienen, dat voor hem op den beganen grond niet te vinden was. De helper van Paul Clément had sinds dat avontuur van het luchtreizen zijn bekomst, en dapper bood zich Larsen aan om in diens plaats te treden; hij verwisselde zijn naam met dien van Jean Norman en werd luchtreiziger.
In dat baantje scheen het hem mee te loopen. Jean Norman had spoedig de kunst geleerd en raakte in het bezit van een eigen luchtschip en eene goede reputatie; maar hij was er heelemaal de man niet naar om een soort kermisreiziger te worden en aan de feestelijkheden der provincie-stadjes met zijn ballon luister bij te zetten; neen, hij nam de zaak heel wat ernstiger op, en na een tweejarig verblijf in Frankrijk verkocht hij zijn gereedschap en was werkzaam te Meudon bij Parijs in de ateliers voor de militaire luchtscheepvaart, zoo bekend door de proeven van kapitein Renard en Krebs met hunne bestuurbare luchtballons.
Daar was hij eerst op de rechte plaats; met waren hartstocht bestudeerde hij het vraagstuk van de bestuurbaarheid der ballons, ontwierp en teekende modellen en eindigde met hetgene, waar zooveel knappe koppen hun levensgeluk mee verloren hebben, nl. met het doen van uitvindingen.
Lang had hij gewerkt aan de plannen voor een luchtschip, dat naast een verticale schroef een tweede horizontale schroef voor stuwkracht zou krijgen; vervolgens wilde hij het systeem verwezenlijken, dat Jules Verne in een zijner romans heeft neergelegd, nl. de stijging en daling van den ballon te bevorderen door verhitting of af koeling van het gas. De Fransche geleerden wilden echter van zijne proefnemingen niets weten en hadden er geen centiem voor over. Die afwijzing stelde hem grievend te leur, maar hij was nog niet ontmoedigd en besloot uit eigen middelen, van zijn opgespaard geld, zijne denkbeelden te verwezenlijken. Van Frankrijk wilde hij echter niets meer weten, en Jean Norman trok naar Zweden. Zijn aangenomen naam behield hij voorzichtigheidshalve, maar hij zou onmiddellijk als Erik Larsen voor den dag komen, zoodra zijn proefneming geslaagd bleek.
Te Stockholm had de opstijging van den bestuurbaren luchtballon Norge plaats in tegenwoordigheid van een ontzettende menschenmassa; zelfs het hof gaf van zijn belangstelling blijk door de opstijging bij te wonen. Statig ging de ballon de lucht in, dreef eerst met den wind mee en bleef eindelijk staan. Maar toen gebeurde er iets, wat voor zoovele luchtschippers noodlottig is geweest; door een gebrek aan zijne toestellen vatte de ballon vuur en ontplofte; de toeschouwers hoorden een lichten knal, de ballon vouwde zich als een vaatdoek samen en stortte bliksemssnel naar beneden. Gelukkig voor Jean Norman, dat hij boven het Mälar-meer dreef: hij plompte in het water en werd nog met moeite opgevischt; van zijn ballon kwam niets meer terecht dan enkele lappen zijde en de fameuze horizontale schroef, - de rest was naar den kelder gegaan. Veertien dagen lang schreven de gazetten over den ongelukkigen Franschman Jean Norman, die zoodra hij van den schrik bekomen was, uit Stockholm vertrok.
Zooals alle gebeurtenissen raakte ook deze spoedig in het vergeetboek, en gij zult begrijpen, dat ik vreemd opzag, toen negen maanden na het ongeval ci-devant Jean Norman, thans Erik Larsen, voor mij stond en vroeg of ik niet een postje voor hem wist.
‘Zonderling! heel zonderling!’ riep de handelsraad Böhre, ‘maar hoe kwam hij er op zich tot u te wenden?’
‘Dat zal ik u zeggen,’ vervolgde Gundsberg. In Frankrijk had hij een werk gelezen, door mij voor eenigen tijd uitgegeven en getiteld: ‘Luchtstrooming en windrichting, bewerkt naar de laatste statistische gegevens.’
Kort en goed, ik bezorgde hem een baantje aan het stedelijk laboratorium en op zijn verzoek verried ik aan niemand, dat Erik Larsen de voormalige Jean Norman was. Intusschen kwam Larsen iederen dag onder zijn vrijen tijd op het bureau van den weerkundigen dienst en bestudeerde daar ijverig de nieuwste waarnemingen. De negen maanden van rust en verborgenheid na zijn buiteling in de Mälar, had hij gebruikt om mijn werk over windrichting nog eens na te lezen en zich allerhande dwaze stellingen in zijn hoofd te halen. Op ons bureel kwam hij zich nog meer van de wijs brengen, maar daar trof hij ook het buitenkansje kennis te maken met mijne twee vrienden Adolf en Christiaan Svernik. Die Larsen had er verbazend slag van om iemand in te palmen, en daar hij wetenschappelijk goed ontwikkeld was, raakte hij met de twee rijke Zweden spoedig op goeden voet.
Op een avond, dat hij bij hen aan huis verzocht was, vertelde hij hun zijn levensloop, toen juist advocaat Börosdale even in kwam wippen. Deze had al menigmaal over Larsen hooren