Bij de Platen.
‘Geef ons heden ons dagelijksch brood.’ -
Hoe innig devoot buigt het oude moedertje het grijze hoofd en vouwt zij de knokkelige handen tot eerbiedig gebed, alvorens zij de lippen zet aan de sobere spijs, waarvoor zij dankbaarder is dan de rijke voor zijn uitgezochte schotels.
‘Geef ons heden ons dagelijksch brood,’ prevelden haar verschrompelde lippen, en zoolang de goede God haar den dagelijkschen nooddruft maar geeft, haar en beur kinderen, verlangt de eenvoudige ziel niets meer. Ondanks haar eenvoud heeft zij den diepen zin begrepen van het gebed, ons door den Zaligmaker geleerd; zij betracht de daarin vervatte les: niet meer te verlangen of te vragen dan wij voor het oogenblik behoeven, en voor het overige den Hemelschen Vader te laten zorgen. En daarin schuilt het geheim van de stille tevredenheid, die haar in arbeid en ontbering gelukkiger maakt, dan menigen rijken nietsdoener, die alles kan hebben wat hij maar droomt.
Op het voorbeeld van grootmoeder vouwt ook de kleine de handjes onder de leiding van hare moeder, die in de school van christelijke berusting grootgebracht, op hare beurt het kind tot den Hemelvader leert bidden, van wien alle goede gaven komen.
Met kinderlijke nieuwsgierigheid ziet het meisje naar grootje op, zoo eerbiedwaardig in haar ingetogen biddende houding. En dat gezicht prent in de ontvankelijke kinderziel beter dan lange onderrichtingen het geloof aan den onzichtbaren Vader hierboven, die aan al zijne kinderen het dagelijksch brood geeft, als zij er Hem maar trouw om bidden.