den tijd, waarheen de mooie groote gravure in dit nummer ons verplaatst.
Daar zijn het geen kinderen, die de rol der drie koningen spelen, maar jongelieden, die zich daartoe in een passend costuum gestoken hebben. De middelste met den tulband en het zwartgemaakte gezicht moet ‘den koning van Moorenland’ verbeelden, al lijkt hij nu juist niet de ‘jongste van drieën.’ Hij draagt op een stok de ster, die hun tot gids uit het Morgenland naar Bethlehem gediend heeft, en weet die door een touwtje in draaiende beweging te houden. De twee anderen, ook met kronen van klatergoud versierd, begeleiden zijn gezang, de eene met een vedel, de ander met een rommelpot, een instrument van eigen maaksel en twijfelachtige welluidendheid, dat tegenwoordig gewoonlijk met Vastenavond bespeeld wordt.
Of de lantaren, die naast den rommelpotspeler op den grond staat, ook tot de uitrusting van het groepje hoort, dan wel of daar aan den haard haar gewone plaats is, zouden wë niet met zekerheid durven zeggen. Waarschijnlijk is echter het eerste het geval, daar de ster misschien niet lichtgevend genoeg zal zijn om tot voldoende voorlichting te strekken bij den tocht door de straten, waar de negentiendeeeuwsche gasverlichting nog onbekend is.
Het huisgezin zit aan den welvoorzienen disch, waarvan straks nog wel een flink glas wijn of een warme Driekoningenkoek als belooning voor de zangers zal overschieten.
‘koop lucifers!’ naar de schilderij van h. blum.
Op den achtergrond zien we in de keuken de meid nog voor nieuwen aanvoer zorgen, zoodat er op een enkelen koek niet gezien zal worden.
Genoeglijke oude tijd toch, toen de godsdienst nog heel het maatschappelijke leven doordrong en de aanleiding bood tot zulke onschuldige huiselijke feesten, waar oud en jong, groot en klein zich mee konden vermaken en waarvan het huis het middelpunt was, het huis, waarvan toen vooral de spreuk gold, die de kunstenaar boven de hooge schouw geschreven heeft: Oost West, thuis best.