Bij de Platen.
De trompetter van Säkkingen. -
Het bevallige tafereel op blz. 300 is een episode uit Von Scheffel's romantisch gedicht Der Trompeter von Säkkingen, dat in alle Duitsch sprekende of Duitsch lezende landen een buitengewonen opgang heeft gemaakt, sinds de eerste uitgave in 1853 wel honderdvijftig maal werd herdrukt en dan ook bij iedereen, die eenigszins met de Duitsche letterkunde van den nieuwen tijd vertrouwd is, als bekend kan verondersteld worden.
Wie kent niet het aandoenlijke lied van den jongen Werner, dat nog telkens in de zanggezelschappen weergalmt met zijn weemoedig refrein:
Behüt dich Gott! es wär zu schön gewesen,
Behüt dich Gott, es hat nicht sollen sein! -
Onze plaat stelt de aankomst van den jongen Werner voor op het kasteel van den vrijheer, die hem in dienst nam als zijn trompetter en geheimschrijver.
De jonkman had aanvankelijk heel geen plan gehad, zich aan zulk een betrekking te binden. Hij was tot dusver niemands dienaar geweest en zwierf met zijn speeltuig om den hals vrijelijk in de wereld rond, nog volstrekt niet wetende wat hij eigenlijk tot zijn beroep zou kiezen of waar hij zich voorgoed zou vestigen.
Nog voor een paar dagen had hij als vroolijk jonggezel het feest van den H. Fridolinus in het naburige stadje bijgewoond. Dat was begonnen met een plechtige processie, waarin door jonge meisjes een Mariabseld was rondgedragen. Een dier in 't wit gedoste maagdekens had hem door haar vroomheid en bevalligheid bijzonder getroffen. En te midden der luidruchtige volksfeesten, die den heiligdag besloten, had hij altijd haar beeld voor oogen gehouden. Het was hem gegaan als den jongen Dante, toen hij in de processie de schoone Beatrice gezien had, die hij sedert nimmer meer vergeten kon.
de geboortekamer van den zaligen petrus canisius te nijmegen, naar een photographie van A.C. Reelick.
Eenzaam had de jonge Werner daarop in gedachten langs den Rijn gedwaald en ongemerkt een deuntje geblazen op zijn trompet. Die tonen hadden het oor getroffen van den vrijheer op het kasteel, een oude vuurvreter uit den dertigjarigen oorlog. En deze, nieuwsgierig wie op zoo'n laat uur nog langs den Rijn liep te toeteren, liet hem op het kasteel nooden. Hij was een liefhebber van muziek en wenschte dat de trompetter een deuntje voor was spelen zou.
Gelijk gezegd is, bood hij den zwervenden jonkman een plaats onder zijn dienstpersoneel aan, en ofschoon Werner Kirchhof daar heel niet aan gedacht had, nam hij toch dat aanbod aan; want in des vrijheers dochter Margarethe herkende hij de schoone jonkvrouw uit de processie, wier beeld hem steeds voor den geest was blijven zweven.
Eigenlijk had hij verstandiger gedaan met juist daarom niet op het kasteel te blijven; dan had hij zich en Margarethe veel leed bespaard; maar in zulke gevallen zijn er wel meer jongelieden, die niet verstandig handelen; en wanneer zij dat altijd deden, zou er ook geen stof zijn voor romantische geschiedenissen als Der Trompeter von Säkkingen.
Nu bood hij den dichter gelegenheid tot een beurtelings humoristisch en aandoenlijk verhaal van zijn verdere lotgevallen. Met Margarethe raakte hij zachtjes aan op vertrouwelijken voet en leerde haar op de trompet blazen, wat haar en hem later goed te pas zou komen. Want op een keer, dat er een geweldige boerenopstand was uitgebroken en er in den tuin van het kasteel heftig werd gevochten, dreigde Werner, die moedig aan de zijde van zijn heer streed, er leelijk af te komen, als niet Margarethe met de trompet hem te hulp had kunnen komen. Zij vond hem namelijk voor dood liggen en wist niets beters te doen dan zijn trompet aan den mond te zetten en een noodsignaal te doen weerklinken, waarop gelukkig hulp kwam opdagen.
De gewonde Werner werd nu liefderijk door haar op het kasteel verpleegd, tot hij zijn ouden dienst bij den vrijheer weer kon herva ten. Deze gelastte hem een brief te schrijven aan zekeren Zwaabschen jonker, die schriftelijk om Margarethes hand had gevraagd, en wien hij nu melden moest, dat hij maar in persoon moest komen.
Dat was te veel voor Werner Kirchhof, en moedig verklaarde hij, dien brief nooit te zullen schrijven, daar hij zelf naar de hand der schoone Margarethe dong.
Natuurlijk keek de oude vrijheer op of Werner hem voor den gek hield en gaf den jonkman te verstaan, dat het nooit gehoerd was, dat een eenvoudige trompetter om de hand van een adellijke jonkvrouw vroeg.
Nu verliet Werner, als van den donder getroffen, het kasteel waar hij zooveel genoeglijke dagen had doorgebracht, en braken voor hem en Margarethe droevige jaren aan. Weer zwierf hij de wereld rond, maar niet zoo lustig als voorheen, en belandde eindelijk te Rome, waar hij een aanstelling kreeg als trompetblazer bij de beroemde pauselijke kapel.
Op zekeren keer nu, dat er groot feest was te Rome en duizenden vreemdelingen van heinde en ver naar de St.-Pieterskerk kwamen gestroomd, verschenen daar in een ouderwetsche Duitsche koets twee in het zwart gekleede dames: een abdis en.... jonkvrouw Margarethe, bleek en vermagerd van stil verdriet.
Zij herkende onder de muzikanten der Sixtijnsche kapel den trompetter, dien haar vader zoo smadelijk had heengezonden en dien zij nimmer had kunnen vergeten.
Zij viel in zwijm, tot groote opschudding onder de omstanders, maar toch tot haar geluk. Want nu kwam het geval den H. Vader ter oore, en toen deze van de heele geschiedenis op de hoogte gekomen was, maakte hij den knappen muzikant Werner Kirchhof tot markies van Camposanto. Nu was Werner een adellijk heer en kon met rechtmatige fierheid om de hand van Margarethe aandringen, die hem nu niet langer geweigerd werd.