De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14
(1897)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| |
in 't Salzburger hoogland, treurig maar vreedzaam aan den voet van de witglinsterende bergtoppen. In christelijk-feestelijke stemming zit Frans Grüber, hoofd der school van het onmiddellijk nabij gelegen Armsdorf, en organist aan de St.-Nicolaaskerk te Oberndorf, in den gezelligen kring zijner dierbare familie om den helder flikkerenden Kerstboom. Den ernst des levens begrijpend had hij zich door stalen vlijt, den zegen Gods en de hulp der goede menschen een vaste en eervolle betrekking weten te verzekeren in de maatschappij, en zoo smaakten met hem en zijn teerbeminde gade drie aanminnige engeltjes, op wier rond en open gelaat de frissche berglucht een benijdenswaardige gezondheid geteekend had, zichtbaar in onschuldige vreugd al het zoete genot van den heiligen Kerstavond; twee er van waren fleurige bloemen, ontloken aan denzelfden stengel in deze brave familie; de derde, een vriendje van den huize, wiens ouders reeds verscheiden jaren ten beteren leven geroepen waren. Over de krakende sneeuw naderden tamelijk haastige voetstappen Grübers woning, en het duurde niet lang, of de lage deur ging open en de kleine feestkring werd vergroot door het welkom verschijnen van nog een tweeden huisvriend, den zeereerwaarden heer Josef Mohr, hooggeachten herder der parochie Oberndorf. ‘'s Heeren vrede zij met u op dezen heiligen avond!’ juicht hij opgeruimd en drukt zijn goeden organist en diens huishoudelijke vrouw hartelijk de hand, om zich dan tot de kleinen te keeren en met kinderlijken eenvoud eenige oogenblikken in hun vreugde te deelen over de vele fraaie Kerstgeschenken, die het goddelijk Kindje hun meebracht. Daarop haalt hij een beschreven blad papier uit den binnenzak van zijn overjas en reikt het zijn vriend over. Met zichtbaar zoete ontroering smaakt deze de keurige dichtregelen bij de eerste lezing. Een gedicht! Ja! want de eenvoudige pastoor was dichter met hart en ziel en liet bij tijd en gelegenheid de zangerige ziel haar vrije vlucht nemen. Dit jongste geesteskindje, ofschoon reeds menig, menig jaar in 't leven, bezit nog steeds het jeugdige frissche van een lieve, speelsche kindsheid, want telken Kerstavond wordt het wijd en zijd gezongenGa naar voetnoot1: Stille Nacht, heilige Nacht!
Alles schläft, weinsam acht
Nur das traute hochheilige Paar.
Holder Knabe im lockigen Haar,
Schlaf' in himmlischer Ruh'!
Stille Nacht, heilige Nacht!
Hirten erst Kund gemacht
Durch der Engel Alleluja,
Tönt es laut von fern und nah:
Christ, der Retter ist da!
Stille Nacht, heilige Nacht!
Gottes Sohn, o wie lacht
Lieb' aus deinem göttlichen Mund,
Da uns schlägt die rettende Stund,
Christ, in deiner Geburt!
Begeesterd door de zalige stemming, waarin de heilige Kerstnacht het rechtgeloovige hart jaarlijks weet te brengen, waren ze zooeven van zijn zangerige harpe gevloeid, de eenvoudige, maar treffende, zoo diepgevoelde strofen, en in vrome geestdrift was hij terstond naar zijn muzikalen vriend, ‘den meester’ geijld met het heusch verzoek den korten tekst in een passende melodie te gieten. De heer Grüber, nog geheel onder den weldadigen indruk van het pas gelezene, treedt het klavier nabij: zachte tonen golven langzaam, geheimzinnigerwijze dra door het gezellige vertrek, en van lieverlede vloeien ze samen tot een harmonisch geheel. Dan neemt hij pen en papier, schrijft, zet zich nogmaals voor zijn instrument en de wijd bekende, tot hart en ziel sprekende melodie treft het luisterend oor der gespannen toehoorders. De goedige dorpsherder beschikt over een inderdaad prachtige tenorstem; de dichter wordt zanger en de componist begeleidt hem met een betooverende vingervaardigheid; beiden gaan geheel op en verstaan elkaar wonderwel in hun meer dan aardsche muziek. O verrukkelijke Kerstnacht in het nederige woonhuis van Armsdorf's meester. Ziet, de beide reeds bedaagde mannen, in onschuldig genot kinderen geworden ter wille van Hem, Wiens heilaanbrengende geboorte zij zoo oprecht bezongen hebben. Hartelijker dan ooit is het afscheid van den pastoor, die op reeds gevorderde ure naar Oberndorf heensnelt. Een korte maar weldadige rust, zooals men alleen genieten kan na welgedaan te hebben, streek weldra zachtkens neder in 's herders en 's meesters woningen. Kort was ze; want al spoedig galmden de jubelende tonen der middernachtsklokke over berg en dalen en meldden van dorp tot dorp in de wijde rondte aan het geloovige hart: ‘Christ der Retter ist da!’
't Wordt langzaam levendig en levendiger langs de wegen en straten, want in hun warme mantels gewikkeld begeven de vrome landlieden zich naar Oberndorf's St.-Nicolaaskerk, wier bescheiden vensterbogen stralend verlicht, heerlijk, betooverend uitkomen op den donkeren achtergrond. Spoedig is ze gevuld met biddende geloovigen; de zielverheffende Kerstmetten beginnen, en in hemelsche harmonie golven zangen, orgel en gebeden, prijzend, dankend en smeekend samen, en stijgen geuriger dan welriekende wierook onafgebroken ten troon van den Allerhoogste, door Wiens innig geliefden Zoon deze zalige nacht voor immer gewijd en geheiligd is! Langzaam spoeden de Metten ten einde..... Hemelschoon, als door der engelen zilverreine stemmen aangeheven, ruischen dan op eens zacht trillende, gelijkmatige melodieuze orgeltonen langs de heilige gewelven! Met ingehouden adem vangt de saamgepakte menigte die zoo vloeiende melodie op: het eerste Kerstliedje van dien nacht! Merkbaar is de indruk; hij dringt onwillekeurig door in elk gemoed; alles luistert in diep-plechtige stilte!... 't Aangrijpend voorspel heeft uit, als de zangerige tenorstem des braven priesters vol aandoening, vol geloot terstond invalt: ‘Stille Nacht, heilige Nacht!’ en 't populairste aller Kerstliederen heeft zijn zegetocht door de gansche wereld begonnen, daar 't iederen Kerstnacht voortam jubelend zal herhaald worden in stad en dorp, in kathedraal en kloosterkapel bij de Kerstkribbe, waar het Christenhart zijn Verlosser zal verwelkomen; en de zeeën over klinkt het even aangrijpend als op Duitschen geboortegrond, dank de twee echt vrome mannen, pastoor Mohr en meester Grüber! * * * Andermaal schrijft men Kerstnacht, zes en dertig jaar later. Nu niet meer in 't Salzburger hoogland, maar in het avontuurlijke Californië. 't Vriendje van den huize Grüber, dat we bereids leerden kennen, is man geworden, en daar hem en anderen zijner makkers het Duitsche vaderland te eng scheen en het geduldig papier der lichtgeloovige wereld zooveel verhaalde van het verre goudland, meenden zij, dat daar het geluk weliger tierde en togen ze vol hope naar het verre Westen. In het jaar 1854 vinden wij hen daar weer, maar hoe, helaas! 't Wisselvallig geluk is een der jeugdige landverhuizers bij uitstek gunstig geweest, en in de doorwoelde aarde vond hij goud, veel goud, zooals hij gedroomd had. Den anderen, minder of volstrekt niet gelukkig, was dit niet vreemd gebleven; de afgunst sneed met nijdige hand de banden der vriendschap door, en, door het lot aangewezen, leende zich de vroegere vriend van den huize als sluipmoordenaar van den gunsteling der fortuin. Deze had zich op dien heiligen avond, die ook over Californië was neergedaald, - doch voor schier allen als iedere andere avond, - in zijn armzalige hut op zijn nog armzaliger legerstede aangekleed neergeworpen; maar wiens oogen de weldadige slaap ook langzaam toestreek, de zijne niet. Hij voelde zich geheel wakker en voor zijn woelenden geest rezen beeld bij beeld uit het reeds lang verleden. Is er een tijdstip meer geschikt toe, dan de zalige Kerstnacht, onmetelijke mijlen van den dierbaren geboortegrond? Hij gelooft zich weder in 't Duitsche vaderland... Hij staat met verwanten en vrienden om den helder verlichten Kerstboom... Hij spoedt zich met de zijnen ter in top versierde kerke... ter lieve Kribbe... Hij stemt als zij met kinderzin de heerlijke Kerstliederen aan en, als meegesleept door het meer en meer ontwakend zalig gevoel, zingt hij eensklaps stil, stil, bijna onhoorbaar: ‘Stille Nacht, heilige Nacht!’.... de drie strofen uit... De opkomende maan giet zijn helder licht door de breede spleten overal met gemak naar binnen. Hebben wij daar in een hoek, waar eenige kleedingstukken hangen, geen opgeheven dolk in een forsche hand zien flikkeren, doch bij dat betooverend lied langzaam weer zien dalen? 't Is de sluipmoordenaar, die dezen nacht n verraderlijken steek zou toebrengen. Dan, die zoete melodie, dat overheerlijke ‘Stille Nacht!’, zoo onverwachts na zoo lange, lange jaren weer eens gehoord, schudde met teedere hand het sluimerend, vroeger kinderlijk geloof van dezen onverlaat weder wakker, en wekte in dat versteende hart de heilige echo s eener godsdienstige kindsheid. Neen! ze kunnen niet sterven de eerste indrukken in een christelijke jeugd ontvangen, maar vroeg of spa, te onverwachter ure doen ze hun machtigen invloed voor den afgedwaalde gelden! Wel hem, die dan niet weerspannig is! In onschuldige, heilige jeugd had hij zoo menigen keer in Oberndorf Kerstavond in stille blijdschap meegevierd. Hij had het eerst dat ‘Stille Nacht!’ hooren aanheffen in de nederige meesterswoning. Bijna twintig jaren had hij het niet meer gehoord; zijn geheugen hadden tekst en melodie verloren... neen! neen! Want één enkele keer was voldoende om beide aanstonds weer te doen herkennen. Stil, heel stil is hij uit zijn hoek tot bij den zanger geslopen en toen dezes wegstervende stem 't: ‘Christ, in deiner Geburt!’ zachtjes herhaalde, wierp een rouwmoedige zondaar hartelijk om vergiffenis smeekend zich om den hals van het eerst onthutste, doch spoedig zich herstellend en vergevingsgezind slachtoffer. Een christelijke opvoeding van beider kinderjaren triumfeerde aldra in de opnieuw gesloten, thans eeuwige vriendschap. * * * Ze zijn beiden naar Duitschland teruggekeerd en bewonen nu samen een stil, deftig huis in een van Germania's groote steden; rijk, tevreden, gelukkig en, wat de kroon op hun leven zet: geprezen door den arme. Als het tegen den vijf-en-twinstigste van Wintermaand loopt en Kerstavond, met zijn geur van thijm en rosmarijn, welke het aan negentien eeuwen niet gelukt is te doen vervliegen, van den hemel gaat nederdalen, met zijn eigenaardige, zoete vreugden, met zijn reine blijdschap aan den huiselijken haard en verheven plechtigheden in het heiligdom, dan heerscht in dat anders zoo stille, deftige huis een zonderlinge drukte. Weken te voren worden voortdurend pakketten, kisten en kistjes, koffers en koffertjes aangevoerd of afgegeven; de drukte stijgt naarmate St.-Thomasdag nadert, en op den avond voor den nacht ‘schooner dan | |
[pagina 296]
| |
de dagen’ zijn er verscheidene vreemde handen in de weer om den traditioneelen Kerstboom te planten. Tusschen de twee ruime benedenzalen zijn de breede vleugeldeuren wijd opengeslagen. Een denneboom, in wiens top een ster, rijk en kunstig uit wit gekleurde steenen en spiegelglas gevormd, breedspattende stralen om zich henen werpt, dank de talrijke lichtjes, aan de groene takken bevestigd, valt het eerst van alles in het oog. Door snuisterijen van allerlei aard zooals vergulde noten, sinaasappelen, suikergebak, schitterend klein goed, goud- en zilverdraad en dito pluimwerk en aardigheidjes heeft een smaakvolle hand hem spoedig in een ouderwets-Duitschen Kerstboom herschapen. Aan den voet staat het onmisbaar en eigenaardig Kerstkribbetje met al zijn liefelijke onwaarschijnlijkheden: een Bethlehem van bordpapier; riviertjes en meren van spiegelglas; herdertjes met hun wollige kudde, grazend in groen geverfd zaagsel; vogels even vreemd als onbekend; boschjes van mastikboompjes; jagers met boog en geweren; een stoomenden spoortrein; de drie koningen met schitterenden stoet; engeltjes van was met tamboerijn, bazuinen, harpen en vedels; en eindelijk de lieve grot, waarin op zijn bedje van stroo het goddelijk Kindje slaapt, aan wiens zijde ter rechter Maria in verrukking neergeknield zit, en St. Jozef, leunend op zijn bloeienden staf, ter linker vol bewondering staat te staren. Os en ezel zijn achteraan half en half zichtbaar; en in de lucht zweven aan onzichtbare draden nog eenige engelen, een banderolle dragend, die in gouden letters het Gloria in excelsis Deo! te lezen geeft. Rondom in de zaal zijn lange tafels gerangschikt met hagelblank linnen bedekt, waarop tal van kleedingstukken, speelgoed, geschenken en geschenkjes uitgestald liggen.
onder den kerstboom
| |
[pagina 297]
| |
Voor wie deze twee reeds bejaarde heeren, met behulp van verscheidene bedienden, dit alles ieder jaar zoo zorgvuldig gereed maken? Door een heilige gelofte hebben zij zich verbonden, bij hun terugkeer in het vaderland voortaan den Kerstavond te vieren met drie en dertig kinderen van de armste huisgezinnen der stad - ter eere der drie en dertig levensjaren van het Christuskindje - als zoete herinnering aan de wonderbare redding van het lichamelijk leven des eenen en het geestelijk leven des anderen; welke heilige gewoonte de zegeningen des hemels zichtbaar over de twee oud-gezellen aftrekt. Klokke acht zijn ze trouw tegenwoordig de drie en dertig, en dan heerscht die blijde opgewektheid onder deze kleinen, welke den kinderen, wien een feestje bereid wordt, zoo eigen is. Twaalf van hen zijn maanden lang door de beide heeren geoefend in het schoone en eenige ‘Stille Nacht!’ hetwelk een hunner op een kostbare, prachtige cither begeleidt. Deze twaalf, in 't wit gedost, stann rondom den glanzenden Kerstboom geschaard, en zoodra de van nieuwsgierigheid blozende kopjes der overigen zich in de groote deur van het salon vertoonen, slaat de cither aan en kristalhelder, schoon, innig, roerend welt het uit die twaalf zangerige keeltjes: ‘Stille Nacht! heilige Nacht!’
't Eerste Kerstliedje, ieder jaar 't zelfde - is het te verwonderen? - is gezongen. De oogjes gaan rond; de voetjes trippelen; de handjes slaan in elkaar; onderdrukte kreetjes van bewondering worden vernomen, en de lust, die alleen de Christelijke liefdadigheid in 't leven kan roepen, is in vollen gang. De twee heeren deelen persoonlijk uit. De kleineren krijgen t speelgoed en de zoetigheden; de grooteren kleedij en geschenken. Wie echter meer, met volle teugen geniet: of kleine bedeelden of groote bedeelers, dat zet ik den besten zielkundige uit te maken, doch zeker is het, dat de voor het Jesuskindje warm kloppende harten en hartjes aan 't slot ieder jaar in koor dankbaar aanheffen: Stille Nacht, heilige Nacht!
Gottes Sohn, o wie lacht
Lieb' aus deinem göttlichen Mund
Da uns schlägt die rettenda Stund
Chris, in deiner Geburt'l
grootmoeders kerstvertelling.
|
|