V.
Mijnheer en mevrouw Verstegen stapten vlug door, niet omdat de ijzige wind hen tot spoed aanzette, maar omdat zij verlangden Frits weer te zien en in beider hart de hoop gloorde, dat zij hem beter zouden aantreffen. Reeds uit de verte zagen zij door een breede lichtgolf, die de straat in haar heele breedte met een hellen glans verlichtte, sterk afstekend tegen de duisternis van rondom, dat de voordeur wagewijd openstond. Onwillekeurig verhaastten beiden hun stap. Thans zagen zij een paar der bedienden in de deuropening staan, en voordat zij die bereikt hadden, kwam reeds Fransje, die hen aan hun stap herkend had, hen te gemoet. Een oogenblik bekroop hen een beklemmend gevoel van angst. Zou Frits erger zijn geworden, was hij dood misschien?...
‘Mijnheer, mevrouw,’ zei Fransje, in hooge opgewondenheid, ‘Frits is veel beter.... veel.... hij zit overeind in zijn bed en vraagt onophoudelijk, of papa en mama nog niet thuis zijn uit de Kerstmis.’
De gelukkige ouders hadden enkel de eerste woorden verstaan. Een kreet van vreugde ontglipte hun lippen en beiden snelden naar binnen, naar de kamer van hun lieveling.
‘Pa! ma!’ riep Frits, hun zijn armpjes toestekend. ‘ik ben beter... Het Kindje Jesus heeft mij beter gemaakt.’ En zijn vader, die van aandoening geen woord kon zeggen, een kus gevend op beide wangen, fluisterde hij hem toe: ‘Lieve pa, ik dank u, dat u voor mij naar de Kerstmis gegaan zijt. Ik wist wel, dat ik dan beter zou worden, het Kindje Jesus had het mij beloofd.’
Na den vader was het de beurt aan de moeder, om de omhelzingen van haar kind te ontvangen, en de bedienden, die zich verheugden in het groote geluk der ouders en hun kind, stonden aan de deur, lachend en schreiend te gelijk... En mijnheer Verstegen, die het in andere omstandigheden beneden zijn waardigheid zou geacht hebben, in tegenwoordigheid van het dienstdoend personeel van zijn aandoening te doen blijken, dacht daar thans niet aan, integendeel, hij liet zijn tranen den vrijen loop.
‘Nu moet gij heel rustig gaan liggen,’ zei mevrouw, die het eerst haar zelfbeheersching had teruggekregen en wier moederlijk gevoel begreep, dat voor het kind alle opwinding moest vermeden worden, ‘en nog wat zien te slapen. Zult gij dat doen, Frits?’
‘Ja, mama, en dan droom ik weer van het Kerstkindje’ zei de kleine jongen, wiens oogen glansden. ‘Het was zeker wel heel lief in de kerk? O, ik zou het toch zoo graag gezien hebben; maar nu mag ik er het volgend jaar heengaan met u en met pa?’
‘Zeker, Frits,’ antwoordde de heer Verstegen, bij wien plotseling een gedachte was opgekomen.
Toen hij met zijn vrouw alleen was, zei hij tegen haar: ‘Emilie, me dunkt, we mochten straks wel naar de Hoogmis gaan, om het Kindje Jesus te bedanken voor de groote genade, die Het ons bewezen heeft. Gij ziet mij verwonderd aan, Emilie, maar van morgen in de kerk heb ik ingezien, dat ik mij op een geheel verkeerden weg bevond, en aan uw voorspraak en aan die van Frits heb ik het ongetwijfeld te danken, dat mij de oogen zijn opengegaan. Nu eerst heb ik gevoeld, dat wij allen in de hand van God zijn, en dat rijkdom en macht maar ijdele dingen zijn in vergelijking met een kinderlijk vertrouwen op Zijn almacht en liefde.’
Mevrouw Verstegen vouwde de handen. ‘Wat een gelukkige dag, Eduard,’ zei zij. ‘Frits genezen, en...’
‘Ik,’ vulde haar man aan.
Toen de dokter een uur later kwam, stond hij versteld over de gunstige wending, die de ziekte genomen had. Maar hij was een geloovig man, en toen de gelukkige ouders hem meedeelden, waaraan zij de genezing toeschreven, zei hij met een oprechtheid, die hem eer aandeed: ‘De groote Geneesheer hierboven beschaamt dikwijls al onze wetenschap.’
In de gang had de heer Verstegen nog iets aan den dokter te vragen, waarop deze toestemmend knikte. ‘Als het niet te lang duurt, is er niets tegen; het kind is zóó volkomen alle koorts kwijt, dat het mij nog haast een raadsel, of liever een wonder toeschijnt.’
Mijnheer en mevrouw Verstegen woonden samen de Hoogmis bij. Thans was hij niet verstrooid, maar bad vurig, God dankend voor de dubbele genade, die hem dien dag bewezen was. Na de Mis bracht hij een kort bezoek aan de pastorij en deelde den herder der parochie de blijde gebeurtenis mee. ‘Uit dankbaarheid jegens het Kerstkindje,’ zoo besloot hij, ‘kom ik u, mijnheer pastoor, een Kerstgave brengen voor uwe armen, en indien u verder nog het een of ander noodig mocht hebben voor uw kerk of parochie, verzoek ik u, u tot mij te willen wenden.’
Voordat de pastoor van zijn verwondering bekomen was, had de heer Verstegen de pastorij weer verlaten, en toen de geestelijke den inhoud der enveloppe nakeek, vond hij daarin tot zijn groote verbazing tien bankbiljetten van duizend frank. ‘Hoeveel gelukkigen zal ik daarmee vandaag in mijn parochie kunnen maken!’ zei de waardige zieleherder, met bijna evenveel genoegen de zijige papiertjes door zijn vingers latende glijden als de milde gever tot dusver gewoon was geweest.
Kleine Frits merkte wel achter de gordijnen van zijn bedje, dat er iets ongewoons in zijn kamer gaande was, en stil als een muisje luisterde en zag hij toe, tot ten laatste een vaag vermoeden bij hem begon op te komen, dat zijn hartje sneller deed kloppen. Eindelijk meende hij het licht van kaarsjes te bemerken, en zijn vermoeden werd thans blijde zekerheid. Zijn goede, lieve papa, die hem zulk een verrassing bereidde!
Daar werd als door een onzichtbare hand het gordijn voor zijn bed weggeschoven, en... Frits staarde met kinderlijke opgetogenheid, vroom de handjes vouwend, naar een prachtige Kerstkribbe, door tal van kaarsjes helder verlicht. Hij had er wel aan gedacht, hij had er wel naar verlangd, het Kerstkindje te zien, maar hij had (ben wensch niet durven uiten. En nu had zijn papa dien geraden en vervuld. Met welk een dankbaren glans vestigde hij zijn oogen van de kribbe op zijn vader, en blij strekte hij weer de armpjes naar hem uit. Mijnheer Verstegen, zoo gelukkig als hij niet geweest zou zijn wanneer hij honderdduizend frank had verdiend, drukte zijn kind aan zijn hart, dat hem toefluisterde: ‘Ik dank u, papa, ik dank u wel. Wat een prachtig Kerstkindje....’
In veel gezinnen werd dien dag het Kerstfeest met innige blijdschap gevierd, maar zeker in geen enkel met grooter vreugde en dankbaarheid dan bij de Verstegen's, waar een dubbele genezing gevierd werd, verkregen door het Kerstkindje, dat ook nu nog, na negentien eeuwen, Zijn almacht, maar vooral Zijn liefde toont.