Hartsterkingen.
Heel wat menschen zuchten in onzen drukken, gejaagden tijd onder een arbeidslast, die eigenlijk te zwaar is voor hun schouders. De eenen worden door den nood en ongunstige omstandigheden tot een overmatige inspanning gedwongen; anderen nemen, uit eerzucht of verlangen om rijk te worden, meer hooi op de vork dan zij dragen kunnen; weer anderen tobben zich af voor hun plezier, om het een of ander doel na te jagen. In dit gedwongen of vrijwillig zwoegen putten zich dagelijks millioenen menschen uit en zien naar een hartversterking om, die de kwijnende krachten weer kan opwekken.
De handwerksman, die vooral zijn spieren inspant, en de arbeider met den geest, die zijn hersenen en zenuwen rusteloos bezighoudt, bevinden zich feitelijk in hetzelfde geval. Hoe verscheiden ook beider arbeid lijkt, worden toch beiden er in dezelfde mate moe van, soms eer hun taak volbracht is, en niet altijd zijn ze in de gelegenheid eens uit te bladen, om nieuwe kracht op te doen.
Daarom zien ze naar een hartsterking uit, die in veel gevallen ook van groote waarde is, wat intusschen niet insluit dat al wat voor hartsterking doorgaat, het ook werkelijk is.
Reeds de meest verbreide en bekende van alle hartsterkingen, de alcohol, die in den vorm van bier, wijn of een borrel genoten wordt, is voor de arbeidskracht van den mensch allesbehalve bevorderlijk. Het matig gebruik mag dezen of genen na volbrachten arbeid goed doen, omdat de werking van het hart en de spijsvertering er door geprikkeld wordt; maar bij zwaren arbeid blijkt het geen middel om de werkkracht te verhoogen. Integendeel heeft de ondervinding geleerd dat in zulke omstandigheden geestrijke dranken wezenlijk verderfelijk werken.
Waarnemingen van dezen aard leidden er toe, den alcohol uit de veldflesch van den soldaat bij vermoeiende marschen te verbannen. Ongelukkig vindt die leer bij den grooten hoop weinig ingang; nog steeds meenen de meeste arbeiders uit een flinken borrel nieuwe kracht te kunnen putten en daarom is het van belang nog eens op het ongegronde dier meening te wijzen.
Daartoe zullen we een paar voorbeelden aanhalen omtrent de werking van den alcohol zoo bij lichamelijke als bij geestesontspanning.
Dr. Otto Snell heeft voor een paar jaar een onderzoek ingesteld omtrent de waarnemingen van bergbestijgers over den nuttigen of schadelijken invloed van den alcohol. Van de zestig antwoorden, die hij ontving, waren er zeven en dertig, alzoo verreweg de meerderheid, waarin verklaard werd dat bij inspannende bergbestijgingen het gebruik van sterken drank streng moet vermeden worden. Eenige gaan zelfs zoo ver van zelfs daags vóór zoo'n tocht de stipste matigheid aan te bevelen. Twaalf stemmen verklaarden zich voor het matig gebruik van wijn onderweg, maar verwierpen sterken drank en bier. Drie anderen vonden dat men, voor onvoorziene gevallen, derhalve bij wijze van medicijn, cognac of eenig ander geestrijk vocht kon meenemen. Slechts vijf bergbestijgers hielden het matig gebruik van geestrijke dranken bij bergtochten voor aanbevelenswaardig of althans onschadelijk.
Een ander bewijs voor de schadelijkheid van alcohol levert de volgende proef, genomen met letterzetters te Heidelberg. De zetters kregen gedrukte kopie te zetten, opdat de meerdere of mindere duidelijkheid der handschriften geen verschil in de moeilijkheid van hun arbeid mocht teweegbrengen. Nadat zij een kwartier hadden gewerkt, gaf men hun ieder een hoeveelheid van 200 gram Griekschen wijn, bevattende 18 procent alcohol. De uitkomst was dat, reeds na dit bescheiden alcoholverbruik, bij allen de werkkracht zichtbaar verminderde.
Na acht proefnemingen kon geconstateerd worden dat die vermindering, naar gelang der verschillende personen, van 10 tot 19 procent bedroeg. Daar zien wij uit dat zelfs een matig gebruik van alcohol niet in staat is, de kracht te verhoogen tot een arbeid, waarbij het minder