De krijgshonden in het Pruisische leger.
Reeds in den 5en jaargang van dit tijdschrift hebben wij een uitvoerig opstel gewijd aan den hond als soldaat, toen betrekkelijk nog een nieuwigheid, thans van algemeene bekendheid en verspreiding. Het spreekt wel vanzelf, dat het Pruisische leger, hetwelk het eerst den hond als bondgenoot in de gelederen heeft ingelijfd, sedert dien tijd niet stilgezeten heeft, maar er op bedacht is geweest, er zooveel mogelijk voordeel van te trekken.
Sinds het jaar 1888 dan zijn de krijgshonden bij bijna al de jagerbataljons ingevoerd, en worden daartoe kortharige Duitsche staande honden, poedels en schaapherdershonden gebruikt. Iedere compagnie bezit gewoonlijk twee van zulke honden, ieder met een geleider, die onder het bevel van een opperjager staan, terwijl een luitenant het bevel over alle voert. De geleiders der honden nemen enkel des voormiddags aan den dienst der compagnie deel en houden zich in de namiddaguren bezig met het africhten van hun honden, zooals rapporten overbrengen en patronen aandragen, welke verrichtingen sedert een jaar nog aangevuld zijn met het opzoeken van gewonde of gevallen manschappen.
De hond moet er zich allereerst aan gewennen, aan een touw mee te loopen en in de kamerdressuur gehoorzaamheid te leeren; daarna gaat hij aan het apporteeren en het blaffen op commando; verder leert hij bij het een of andere voorwerp zoo lang te blijven liggen, tot de geleider, die zich middelerwijl verwijderd heeft, weer is teruggekeerd. Vaker en vaker wordt de hond mee naar buiten genomen en leert ‘verloren zoeken,’ d.w.z. de geleider laat op in het oog vallende wijze een kleinigheid op den grond vallen en neemt een dertig of veertig meter den hond verder mee, die dan terug moet om het verlorene te gaan halen.
Dit is de eerste grondslag voor het overbrengen van rapporten en daarmee de eerste ernstige taak voor den krijgshond. Tot dit doel kan men een ouden hond vooruitsturen, en de jongere volgt onmiddellijk na en neemt zachtjesaan de vaardigheid van den oude over.
Te gelijker tijd steekt de geleider een rapportkaart in een kleine leeren tasch, die de hond aan zijn halsband draagt, en de tweede geleider neemt er bij de aankomst van het dier die kaart uit, - een verrichting, die het hondenverstand heel spoedig begrijpt.
Geheel op dezelfde manier wordt hem de volgende taak, het patronen aandragen, ingeprent. Zoodra een gevecht begint, blijft de geleider met zijn hond bij den patronenwagen, en de hond wordt met 150 patronen beladen, die hij in een dubbele zadeltasch draagt, 75 stuks aan elken kant. Met dezen voorraad zoekt hij de gevechtslinie te bereiken, om, nadat hij de patronen heeft afgegeven, dadelijk naar den geleider terug te keeren en opnieuw beladen te worden. Natuurlijk kan de hond bij het zoeken der gevechtslinie licht op een vreemde troepenafdeeling stooten, en nu is het merkwaardig, dat hij zich de patronen nooit door andere manschappen dan die van zijn compagnie of van zijn bataljon laat afnemen. De honden kennen dus nauwkeurig de afdeeling, waartoe zij behooren.
Zeer merkwaardig is het opzoeken van gewonde of gevallen manschappen, die in een boschje, een korenveld of iets dergelijks liggen. Is het den hond gelukt, zulk een man op te sporen, dan vat hij bij hem post en begint zonder ophouden te blaffen, in de hoop dat zijn geleider of een der andere manschappen op dat geluid zal afkomen. Gaat deze verwachting niet in vervulling, dan tracht de hond het een of andere voorwerp, bij voorbeeld de muts van den gevallene, machtig te worden, om daarmee in zijn bek zijn geleider op te zoeken. Zoo geeft ook een gewonde zijn muts of iets dergelijks aan den hond, die daarmee op dezelfde wijze te werk gaat.
Keizer Wilhelm had in den zomer van 1895 het plan, drie krijgshonden van het bataljon jagers der lijfwacht te Potsdam den sultan ten geschenke te geven. Een opperjager en twee geleiders aanvaardden welgemoed de verre reis naar den Gouden Hoorn, want hun opdracht was even vereerend als hun uitstapje pretttig. ‘Franz’, de beste krijgshond der lijfwacht, die ook van de partij was, dacht er echter anders over. Hij beet de tralies van zijn gevangenis door en sprong in den omtrek van Guben uit den wagen van den trein. Men ving hem echter spoedig op, en in plaats van naar Constantinopel te gaan, werd ‘Franz’ naar Potsdam teruggevoerd, waar hij thans nog deel uitmaakt van het bataljon.
De luitenant van het bataljon jagers der lijfwacht te Potsdam, graaf von Perponcher-Sedlnitzky, heeft sedert vier jaren de opperste leiding over de krijgshonden van dit bataljon, die op de in 1895 te Dresden gehouden hondententoonstelling den eersten Saksischen en den eersten Pruisischen prijs kregen. De bij deze regels gevoegde afbeeldingen stellen de geleiders en krijgshonden van de jagers der garde bij het verrichten van verschillende oefeningen voor.