nieuwe visschershaven begonnen, waarvan de kosten op ongeveer drie en een half millioen geraamd werden, en die in November van het vorige jaar voltooid was. Noch op het vasteland van Europa, noch in Engeland heeft deze haven tot dusver haar wederga gevonden.
Nog maar voor tien of vijftien jaren was de zeevisch als voedingsmiddel voor het volk een zeldzaamheid op slechts tien kilometer van de kust. Thans voeren dagelijks, alleen van Geestemünde uit, twee extra-treinen duizenden centenaars visch naar het binnenland, tot in Zuid-Duitschland en zelfs een gedeelte van Oostenrijk en Zwitserland.
De stoombooten, die voor de zeevisscherij gebruikt worden, zijn van staal gebouwde tweemasters van ongeveer dertig meter lengte, zes breedte en drie diepgang, die in ronde cijfers 100 ton van 1000 kilogram kunnen laden. De bemanning van zulk een schip, dat een waarde van 60 à 70,000 gulden vertegenwoordigt, bestaat behalve den kapitein uit een stuurman, een of twee machinisten, een stoker, een kok en vijf tot zes matrozen en scheepsjongens. Enkel ijzersterke naturen kunnen op deze schepen varen, want de dienst is zoo moeilijk en gevaarlijk als op geen enkel ander vaartuig. De Noordzee heet bij de matrozen niet voor niets ‘Moordzee,’ en menig offer heeft ze reeds van de Duitsche visschers gevergd. Ook onze wakkere Scheveningers weten daar van mee te spreken!
De reizen der visschersbooten duren, al naar gelang van het jaargetijde en bijkomende omstandigheden, vijf tot veertien dagen; de onkosten voor iedere reis bedragen gemiddeld 500 tot 700 gulden. Jaarlijks maakt elke boot 35 tot 45 reizen, en de opbrengst daarvan beloopt al naar het geluk meewerkt en de bekwaamheid van den kapitein 30.000 tot 50.000 gulden.
In den zomer strekken zich de reizen verder naar het Noorden, tot naar de Schotsche, Noorsche en Jutlandsche kust, sedert eenige jaren ook tot IJsland uit. In den winter blijven de schepen meestal dichter in de buurt.
Een bekwaam kapitein moet den trek der visschen, voor zoover dit mogelijk is, kennen; hij moet weten, waar naar gelang van den tijd vermoedelijk de beste vischgronden en de meest verlangde en best betaalde visschen te vinden zijn.
Is het schip vaak na dagen stoomens op zulk een vischgrond aangekomen, dan wordt de machine op halve kracht gezet, de netten worden neergelaten en de boot drijft langzaam verder. Dikwijls heeft men zoo in een paar keeren het schip met een kostbare lading van verscheidene honderden centenaars gevuld, maar dikwijls ook vischt men dagen aan een stuk tevergeefs. De uit het net gehaalde visschen worden dadelijk van de ingewanden ontdaan, gesorteerd en daarna in het ruim van het schip zorgvuldig in ijs verpakt. Is de reis ten einde, dat wil zeggen de bepaalde tijd verstreken of de ruimte gevuld, dan gaat het met volle stoom naar de haven, want bij alle maatregelen en technische hulpmiddelen blijft de visch spoedig aan bederf blootgesteld, en hier heet het in den eigenlijken zin van het woord: ‘versche visch, goede visch.’
De meeste booten wenden op de terugreis den boeg naar de nieuwe visschershaven van Geestemünde. Door de 120 meter breede invaart, door twee reusachtige dijken geflankeerd, welker ligging des nachts door een vuurtoren met electrisch licht wordt aangewezen, stoomt het schip het havenbekken binnen, dat 1200 meter lang en 80 breed is.
vischafslaf te geestemünde, naar de teekening van fritz bergen.
Het brandpunt van het verkeer vormt de ontzaglijke afslag- en pakhal, een gebouw met twee verdiepingen, dat zich ter lengte van 450 meter, met een diepte van 20, langs den westelijken havenoever uitstrekt. De door een muur in de lengte afgescheiden voorste helft dient enkel voor den afslag, terwijl de achterste helft en de verdieping, in 50 afdeelingen met elk negen meter voorzijde gesplitst, voor het verpakken en verzenden der visch gebruikt worden. Achter de vischhal bevinden zich reusachtige ijskelders, die honderdduizenden centenaars kunnen bevatten. Verder heeft men er nog een restauratie, een post- en telegraafkantoor, een zeemanshuis, een verhuurbureau, expeditie-loodsen, een wijdvertakt net van spoorlijnen enz.
Nauwelijks heeft de stoomboot aan de kade aangelegd, of de vangst, in groote reenen manden verpakt, wordt met behulp van stoomwindassen naar de hal overgebracht. Zulk een mand, die omtrent een centenaar inhoudt, vormt de eenheid bij het meten der hoeveelheid aangevoerde visch.
Een reis, waarbij 150 tot 200 manden worden thuisgebracht, geldt voor redelijk goed, vooral als zich daaronder een groote menigte edele visschen (zeetong, tarbot enz.) of meerendeels groote exemplaren der verschillende vischsoorten bevinden. Dikwijls echter komt de boot, als zij stormachtig weer heeft gehad of geen rijken vischgrond heeft kunnen vinden, met slechts weinige centenaars binnen. Gelukkige reizen hebben daarentegen dikwijls ook al vangsten van 400 tot 500 manden opgeleverd. Eenige reizen naar de onuitputtelijke vischgronden van IJsland, waarvoor dan ook 12 tot 16 dagen noodig zijn, brachten het zelfs tot 800 manden. In verhouding daarmee wisselen natuurlijk ook de geldelijke uitkomsten van zulk een reis af: van enkele honderden guldens, waarmee de bedrijfskosten bij lange na niet gedekt worden, tot verscheidene duizenden. Het record is tot dusver geslagen door een reis gedurende de Vasten van het jaar 1894, die bij een vangst van omtrent 500 manden ruim 6500 gulden opbracht.
Bij den afslag in de vischhal, die door beeedigde afslagers geschiedt, wordt natuurlijk niet met manden, maar met ponden of liever centenaars gerekend. Des morgens vroeg, 's zomers om vijf, 's winters om zes uur, begint de bedrijvigheid in de afslaghal. De vangsten der bocten worden in volgorde van het binnenkomen in de haven afzonderlijk geveild. Door de langjarige ervaring der afslagers en der koopers is het mogelijk, dat de verkoopingen met een voor leeken onbegrijpelijke vlugheid geschieden. En dit is noodig, daar op drukke dagen tien tot vijftien afslagen gehouden worden, die in weinige uren moeten afgeloopen zijn. Nu moet in vliegende haast alles klaar gemaakt worden voor de verzending, die geschiedt in groote teenen manden. Zorgvuldig in stroo en ijs verpakt, is de visch in staat, zelfs midden in den zomer in afzonderlijk daarvoor ingerichte spoorwagens verre reizen tot naar Zuid-Duitschland te maken, zonder in qualiteit te verliezen.