traptorentje daarboven verleent toegang naar den zolder.
Een kandelaber, schoon smeedwerk uit de fabriek der heeren Becht en Dyserinck te Amsterdam, staat in het midden.
Het aanplakbord links van den kandelaber verwierf een eersten prijs in den wedstrijd voor handwerkslieden te Amsterdam in 1892, waarvan schrijver dezes voorzitter was. Vervaardiger is de heer Moolenschot te Weesp.
Van de vestibule zij nog vermeld, dat zij van gelen Frieschen steen is opgemetseld, met roode en zwarte banden, en tal van kunstige vlechtwerken en traceeringen. Zij is versierd met prachtige tegeltableau's, in de fabriek van Rosenburg te 's-Gravenhage vervaardigd, naar kartons van den Groninger schilder, den heer F.C. Bach.
De tweede plaat op blz. 204 doet ons de bovengenoemde overdekte galerij zien. Zij is, zooals ook de tochtportalen, door stergewelven van gebakken steen met roode graden en sluitsteenen van witten steen overdekt.
De kolommen bestaan uit blauwen en witten steen; de kapiteelen vertoonen, in groote afwisseling, bladen aan de natuur ontleend (eiken-, wingert-, kastanje- en rozenbladen).
De deur, waartegen men in de galerij aanziet, voert naar de postlocaliteiten; de tegen een der kolommen geleunde heer is de heer J. Smit, de ijverige medestander van den aannemer.
Een woord over den stijl van het gebouw.
Naast en tegenover enkele bouwmeesters, die droomen van een nieuwen stijl, ‘een uitdrukking van onzen tijd, geheel oorspronkelijk,’ staan een geheele en grootere reeks, die deze droomen niet deelen; die van meening zijn, dat een bouwstijl niet is te scheppen; dat zij individueel kan noch mag zijn, maar op een historischen grondslag moet staan; met andere woorden, dat een bouwstijl het wordingsproces van al het geschapene moet volgen, zich ontwikkelen uit hetgeen was. De schrijver dezer regelen behoort tot de laatstgenoemden.
De bouwmeester beschikt over een betrekkelijk gering aantal vormen, als het ware noten. Hij moet die elkander doen opvolgen, gehoorzamen in de eerste plaats aan de wetten der nuttigheid; in de tweede plaats aan die van stabiliteit, van vastheid, - weet hij ze in de derde plaats te doen beantwoorden aan den eisch van schoonheid, van rythmus en harmonie, dan slechts heeft hij zijn taak vervuld als een kunstenaar.
De bouwmeester van het station te Groningen heeft, zooals in de meeste der door hem ontworpen gebouwen, trachten te werken in den geest van het laatst der XVIe en het begin der XVIIe eeuw. In dien bloeitijd van Nederland verrezen de gebouwen, die nog steeds onzen trots uitmaken: stadhuizen als te Kampen, Zutfen, Heusden, Gouda, en van onze schilderachtigste woonhuizen als te Dordrecht bijv.
In dien tijd gebruikte men een deel der vormen uit den herlevingstijd der klassieken, te gelijk met het sierlijke lijnenspel uit de ornamentatie der zoogenaamde gothiek.
Gehouwen steen in verband met het autochtone, aan den bodem ontleende materiaal, de baksteen, gaf van zelf schilderachtige kleurafwisseling, werkzame afsluiting, uitkomende tegen de lucht, d.i. tot een levendig silhouet.
Verder veroorlooft die stijlperiode het aanbrengen van symbolische versieringen, die hier over het gebouw verspreid zijn. Bijvoorbeeld als bekroning het door vleugelen gedragen rad en niet het gebruikelijke leelijke en symboliek-onjuiste gevleugelde rad); als versiering boven de chefs- en onderchefs-woningen een haan, als symbool der waakzaamheid (de grootste deugd eens chefs); als sluitsteenen der galerijen kopjes van Groninger boeren en boerinnen in hun eigenaardige kleeding, als het ware zeggende, hoe de landbouw de sluitsteen is der Groninger welvaart, enz.
De wachtkamers, gedeeltelijk aan, gedeeltelijk achter de linkergalerij gelegen, zijn alle sierlijk in verband met haar bestemming, meer of minder rijk, betimmerd door de firma Van Houten uit Amsterdam.
Aan de meubileering, gedeeltelijk van de heeren De Waard en Huizinga te Groningen, gedeeltelijk van de firma Mutters te 's-Gravenhage, is veel zorg besteed.