Het goudland onder de sneeuw.
Goud oefent op bijna iederen mensch een eigenaardige tooverkracht uit, en het is niet te verwonderen, dat duizenden in het verre Westen van Amerika, wier hoofd op hol is gebracht door de verhalen van den fabelachtigen rijkdom aan goud, dien Aljaska bevat, door de goudkoorts worden aangetast en, voor geen gevaren terugdeinzend, den tocht ondernemen naar het onherbergzame oord in het hooge Noorden, waar het goud overvloediger voorhanden moet zijn dan in Californië, Australië of Transvaal.
De goudmijnen, die de onvoorzichtigste en reusachtigste volksverhuizing hebben uitgelokt, worden gevonden in een land zonder hulpbronnen, blootgesteld aan een temperatuur misschien zelfs lager dan aan de Pool, en waar het water, onmisbaar voor het wasschen van het goudhoudend zand, den heelen winter, dat is minstens acht maanden, in vasten toestand verkeert.
Aljaska was, zooals men weet, vroeger in het bezit van Rusland, maar werd voor zeven millioen dollars aan de Vereenigde Staten verkocht. Het land had oorspronkelijk waarde voor de jacht op pelsdieren, die echter langzamerhand achteruit is gegaan. Voortdurend heeft men bijna overal in het heele gebied sporen van goud gevonden, en dit is wellicht mede de oorzaak voor den aankoop van Aljaska door de Vereenigde Staten geweest. Reeds in 1892 vond men verbrokkelde klompjes goud ter waarde van 50 dollars, ja zelfs een van 260 dollars waarde, en nu was het enkel meer een kwestie van tijd, wanneer de te verwachten goudkoorts zou uitbreken. Toen dan ook den 14en Juli van dit jaar het stoomschip Excelsior in de baai van San Sacramento het anker uitwierp met 40 goudzoekers aan boord, die in één seizoen voor twee en een half millioen goud hadden gewonnen aan de oevers van de Klondike, een bijrivier van de Joekon, openbaarde zich aanstonds te San Francisco de goudkoorts in den hoogsten graad. Ondanks de waarschuwingen van regeerings- en andere personen, die het doodelijk klimaat en de volslagen onvruchtbaarheid van Aljaska kenden, togen dadelijk heele scharen gelukzoekers op weg, om zoo spoedig mogelijk het nieuwe Dorado te bereiken, van waar zij als millionnairs hoopten terug te keeren.
Er zijn twee hoofdwegen, om van San Francisco in het dal te komen, welks goudrijkdom onuitputtelijk schijnt. De gemakkelijkste, maar de duurste en langste is, per stoomboot naar St. Michaël te gaan, een haven aan de Behringzee aan de mondingdelta van de Joekon. Daar neemt men een platboomd vaartuig, waarmee men die rivier opvaart tot Dawson, een nieuwe stad of liever geïmproviseerd kampement aan de samenvloeiing van de Joekon en de Klondike, op ongeveer 3000 kilometer afstands van de Behringzee. Doch de duurte van deze reis en de lange duur, minstens veertig dagen, schrikken hen af, die òf niet over voldoende middelen beschikken, òf wier ongeduld naar een kortere reisroute doet omzien.
De Joekon ontspringt in Britsch-Columbia in het Rotsgebergte en stroomt naar de Noordelijke IJszee, maar eensklaps maakt hij, evenals de Niger, een groote bocht in den vorm van een elleboog, en, naar het Oosten buigende, stort hij zich ten slotte even ten Zuiden van de Aleoeten in zee.
Men kan zich ook naar het dal van de Klondike begeven door den weg over zee te nemen tot Juneau, een haven aan den Grooten Oceaan, vandaar het Lynn-kanaal op te varen, den White- of Chilkot-pas over te steken en dan den Boven-Joekon, die op deze hoogte bevaarbaar is, af te zakken tot aan het Klondikedistrict. Deze weg, de kortste, maar de moeilijkste, wordt te water afgelegd tot het stadje Dyea, van waar men door het Rotsgebergte over land gaat tot den Chilkot-pas, die zeer hoog en dikwijls zelfs in het gunstigste jaargetijde door sneeuw versperd is.
Tegen het einde van Juli wachtten honderden goudzoekers met ongeduld op een verandering van weer, die hen in staat zou stellen, deze hinderpaal te overschrijden, die hen scheidde van de fortuin of van den dood, want een groot aantal dezer ongelukkigen zouden enkel in Klondike aankomen, om er van ellende en koude te sterven. Als men eenmaal den pas door is, wordt de weg verkort door meren en kleine rivieren, die in de Klondike uitloopen en die de goudzoekers in vlotten afzakken. Op die vlotten bergen de gelukzoekers zooveel levensmiddelen en brandstof als ze maar kunnen, want in Klondike, waar een koude van 50 graden heerscht, kosten de levensmiddelen buitensporig veel.
In het vorig jaar, toen de uittocht naar dit nieuwe Beloofde Land nog niet zulke ontzaglijke afmetingen had aangenomen, en toen de bevolking de 5 à 600 niet te boven ging, kostte een pond meel één, een pond spek zelfs twee dollar. Wel is waar verdiende een goudzoeker er 75 franks op een werkdag van tien uren, maar het nachtverblijf in een ellendige hut kostte vijftien franks.
De handelsmaatschappij van Aljaska doet wat zij kan om levensmiddelen en brandstof aan te voeren, maar tegenover den steeds wassenden stroom van goudzoekers staat zij machteloos.
Reeds het vorig jaar zou zij niet hebben kunnen verhinderen, dat de hongersnood een gedeelte der bevolking wegmaaide, indien niet een jonge pachter in Californië op het denkbeeld was gekomen, het eerst met mondvoorraad ter waarde van 2000 dollar te hulp te komen, die hij op crediet verkocht. Hij nam als betaling aandeelen in verschillende claims aan, zoodat hij op het oogenblik al millionnair is.
Tevergeefs heeft de regeering van Canada beproefd den stroom van landverhuizers te beteugelen, door hen te wijzen op de groote gevaren, die zij liepen. De uittocht houdt in onrustbarende afmetingen aan.
Te Dyea legeren thans reeds bijna 3000 goudzoekers, die op een gelegenheid wachten, om den Chilkot-pas over te komen. Daar de