aan zijn bezoek, een prachtig nieuw hoogaltaar voor de kerk.
Zoo belooft dus het oude, eerbiedwaardige gesticht zich spoedig weer in verjeugdigden luister te zullen verheffen te midden zijner heerlijke romantische omgeving.
Het is bekend dat de stichters van oude kloosters en abdijen daarvoor steeds de verrukkelijkste plekjes wisten uit te zoeken, oorden, die om hun stille natuurpracht den mensch als van zelf stemden tot het vrome verkeer met God. Zoo is ook de abdij Maria-Laach prachtig gelegen aan het eenzame Laachermeer, meer dan 225 meter boven den Rijn bij Andernach, waarvan het in rechte lijn slechts zeven kilometer verwijderd is, omringd van zacht glooiende, met hoogwoud bewassen bergen.
Reeds in de tiende eeuw stond in dit paradijs, op een vooruitspringenden berg, waar thans een jagershuisje zich in het dichte loof verschuilt, de burcht van den Paltsgraaf (Palatium) en nog heden heet het omliggende gebied de Pellenz.
Tegen het einde der elfde eeuw verbleef daar dikwijls de paltsgraaf Hendrik II, die ‘tot heil zijner ziel en tot verkrijging van het eeuwige leven,’ in 1093 aan den zuidelijken oever van het meer een Benedictijnerklooster stichtte, waaraan hij verscheidene goederen in den omtrek en de kerk van Kruft als dotatie schonk. De fondamenten van het vorstelijk ontworpen gebouw waren nauwelijks boven den grond, toen de vrome stichter reeds in 1095 stierf. Zijn opvolgers waren niet zoo ijverig als hij en eerst den 24en Augustus 1156 kon de kerk door den aartsbisschop Hillin van Trier ingewijd worden. Ze is de oudste nog bestaande basiliek in Duitschland, een waar juweel van de Romaansche bouworde.
De afbeelding in dit nummer zal er een beter denkbeeld van geven, dan een nauwkeurige beschrijving zou vermogen.
Zooals men op die afbeelding ziet, heeft het merkwaardige gebouw, dat groote overeenkomst vertoont met den dom van Worms, ongeveer uit denzelfden tijd, twee dwarsschepen of transepten. Op het kruispunt van elk dier dwarsschepen verheft zich een zware toren, elk weer door twee kleinere torens geflankeerd.
Gelijk vele oude Romaansche kerken heeft zij niet alleen aan de oostzijde een rond uitgebouwd priesterkoor, maar vertoont ook aan de westzijde een dergelijke halfronde abside, die op onze afbeelding te zien is. Tegen dit westelijk koor is een met zuilen omgeven voorhof aangebouwd op de wijze als dit bij de oude basilieken gebruikelijk was, zoodat de kerk zich door deze eigenaardigheid geheel bij de tempels der christelijke oudheid aansluit. Door deze voorhalle, Paradies genoemd, met open arcaden, rustende op gekoppelde slanke zuilen van lava of zwart marmer, bereikt men de twee hoofdingangen der westzijde.
Alvorens ze binnen te treden, willen we ze evenwel van buiten nog eens nader opnemen, en dan trekt het eerst onze aandacht de groote westelijke middeltoren, een waar prachtstuk van Romaansche architectuur. Om de eerste verdieping loopt aan drie zijden een sierlijke galerij met gekoppelde kolonnetten; daarboven verheft zich de verjongende bovenbouw met vier gevels, waarop in den vorm van een rhomboïde de dakhelm ingrijpt. De onderbouw van dit steenen gevaarte is zoo meesterlijk behandeld, dat men van binnen die trotsche torenbekroning heel niet vermoeden zou.
Deze toren is 42 meter hoog, terwijl de twee slanke ronde zij torens 34 meter hoog hun achtkantige afdekking in de lucht verheffen.
De groote middeltoren van het oostelijk dwarsschip is achtkantig en rijst 37 meter omhoog, terwijl de twee vierkante torens, die hem flankeeren, een meter hooger oprijzen.
De heele lengte van het gebouw bedraagt 83 meter, de voorhalle meegerekend; het middelschip zonder de voorhalle meet 68 meter bij een breedte van 9 en een hoogte van 18 meter, terwijl de zijschepen 5 meter breed en 9 meter hoog zijn. Het oostelijk transept heeft 34 meter lengte. De oppervlakte van het heele gebouw bedraagt 1320 vierkante meter, dat is ten naaste bij een vierde part van den Keulschen dom.
Treedt men de kerk binnen, dan ziet men dat het middelschip van de twee zijschepen gescheiden is door rijen van zes pilaren uit zwarte basaltlava, vierkant en bezet met halfronde kolommen, onderling door platte bogen verbonden. Het inwendige der kerk werkt meer door aangenamen harmonischen eenvoud dan door rijke architectonische versiering, zooals men, te oordeelen naar het prachtig uiterlijk verwachten zou. Klaarblijkelijk had de bouwmeester op het oog, door edelen eenvoud groote wandvlakten ter versiering in schilderwerk te verkrijgen.
Geen der oude kerken van Rijnland heeft zoo gruwzaam van de Fransche omwenteling te lijden gehad als die van Maria Laach. Doch halen we eerst haar geschiedenis wat hooger op.
Van het jaar 1093 tot 1127 stonden de Benedictijnen van Maria Laach onder den abt van Afflighem in België. Daarop werd het klooster een zelfstandige abdij en verbreidde onder veertig achtereenvolgende abten rijken zegen door de heele streek, tot zij in het jaar 1803 door de Fransche overheersching werd opgeheven en uitgeplunderd. Het klokkenspel van vijf en twintig kunstig gegoten klokken werd voor 7000 franks verkocht; het orgel ging naar Gauelgerheim, het koorgestoelte naar Mayen, de preekstoel en het hoogaltaar naar Andernach, dertien andere altaren zijn spoorloos verdwenen. Alleen het steenen grafmonument van den vorstelijken stichter, door abt Theodorich (van 1256 tot 1295) opgericht, een prachtig bewerkte tombe onder een door zes kolommen gedragen baldakijn, dat onder de orgeltribune staat, is nog tamelijk goed bewaard gebleven.
In 1815 kwam het geheele klooster met kerk en bijbehoorende gronden als staatsdomein aan Pruisen. Dit verkocht in 1820 de kloostergebouwen met den tuin, doch behield daarentegen de kerk, het meer en de omgelegen bosschen aan zich.
In 1862 werden kloostergebouwen en tuin uit particuliere handen aangekocht door de paters Jesuïeten, en het volgend jaar namen de scholastieken, philosofen en theologen der sociëteit er hun intrek om, afgescheiden van de wereld, daar uitsluitend voor de studie en het gebed te leven. De prachtige kerk bleef evenwel voor hen gesloten en zij moesten een deel van den kruisgang tot kapel inrichten om ten minste hun godsdienstoefeningen te kunnen houden.
Wat deze studieinrichting op het gebied der gewijde en ongewijde wetenschap geleverd heeft, wordt door alle onpartijdig denkende geleerden op den rechten prijs geschat. Hier stichtte de ijverige rector, pater Anderledy het over de heele wereld verspreide, tijdschrift Stimmen aus Maria-Laach, dat om zijn degelijk wetenschappelijk gehalte zelfs tegenstanders de hoogste waardeering afdwong. Hier arbeidden als leeraars de gevierde kanselredenaar pater Roh en de niet minder verdienstelijke pater Deharbe, die om zijn catechismus, waarvan ook een Nederlandsche bewerking verschenen is 1), door heel Duitschland en ver daarbuiten bekend is, Deze laatste vond zijn rustplaats in de groeve der St.-Nicolaaskapel in den kloostertuin, welker toren uit de twaalfde eeuw dagteekent, terwijl de kleine daaraan gebouwde kerk in 1760 ten behoeve der zielzorg voor den omtrek werd opgericht.
Helaas, pater Deharbe was de eenige, die in het geliefde oord blijven mocht; zijn medebroeders en gezellen werden naar alle windstreken verstrooid. Toen namelijk het vreedzame studiehuis zich in den hoogsten bloei verheugde, streek de storm van den Cultuurkamp er over heen en dreef de ijverige bewoners naar alle zijden over de grenzen.
Weer stonden twintig jaren lang de kloostergebouwen ledig tot ze in 1892 betrokken werden door een deel der Benedictijner monniken uit de abdij Beuron. Alzoo was het eerbiedwaardige huis weer in bezit genomen door dezelfde orde, voor welke het oorspronkelijk was gebouwd en die er eeuwenlang was gevestigd gebleven. Bij kabinetsorde van den 19en December 1892 werd aan de nieuwe bewoners ook de abdijkerk voor de zielzorg toegestaan en hun in de Goede Week van het volgende jaar overgedragen. Den 15en Augustus 1893 werd daarop het achthonderdjarig jubileum der eerste stichting gevierd en kort daarop de nederzetting weer tot een zelfstandige abdij verheven onder den abt Willibrord Benzler, een geboren Westfaal.
Thans verblijven er een dertigtal koorheeren, meestal geleerden, professoren, schrijvers, schilders, missionarissen enz., alsmede een zeventigtal broeders, die met dertig knechts en daglooners de landerijen, moestuinen en weiden ter grootte van ongeveer driehonderd hectaren zóó voortreffelijk bewerken en onderhouden dat in den Pruisischen Landdag zelfs een verklaard tegenstander van alle katholieke kloosterorden het geheel een modelhoeve noemde.
Daar de nieuwe abdij maar over geringe middelen beschikt, heeft een bijzonder comité de zorg op zich genomen voor de inwendige herstelling der kerk. Het uitwendig onderhoud der gebouwen komt natuurlijk voor rekening van den staat als eigenaar en tot dusver heeft deze zich van dien plicht behoorlijk gekweten. Thans zal hij evenwel nog een stap verder gaan en ook de kosten voor het herstel der inwendige beschildering op zich nemen, die waarschijnlijk zal worden opgedragen aan de monniken zelf, welke zich op dit gebied een welverdienden naam hebben verworven. De plannen daartoe zijn reeds in het begin van Mei van dit jaar den keizer onder de oogen gebracht; den 17en Mei verscheen de minister van Eeredienst zelf in het klooster om met den abt en den aartsabt van Beuron, die daar juist ter visitatie vertoefde, de nadere bijzonderheden te regelen, en bij het bezoek, dat de keizer zelf aan de abdij bracht, zal een en ander wel voorgoed vastgesteld zijn.
Zoo zal dus weldra een der schoonste gedenkstukken, die de vrome kunstzin der middeleeuwen ons heeft nagelaten, zich weer in den vollen luister zijner eerste jeugd vertoonen om aan de twintigste eeuw te leeren wat de tijden van vroom geloof op het gebied der kunst vermochten.
J.R. v. d. L.