Een goede gewoonte had juffrouw Verhoek ingevoerd, die de populariteit van haar winkel nog deed stijgen. Op de marktdagen gingen de vaste klanten van buiten, nadat ze hun boodschappen hadden opgegeven, in de kamer achter den winkel een kop koffie drinken, waar ze een grooten malschen koek bij kregen. Voor menschen, die meest een uur of langer door weer en wind geloopen en daarna uren op de markt gezeten hadden, was het een groot gemak, in de stad een soort van tehuis te hebben, waar ze eens konden uitrusten en iets warms kregen. Bovendien spaarde het hun de vijf centen uit, die ze in de herberg voor een kop koffie zouden hebben moeten betalen, en daar boerenmenschen, die met hard werken en als het ware cent voor cent hun geld moeten verdienen, over het algemeen op de kleintjes weten te passen, was die gewoonte, gevoegd bij al het overige, een der redenen van de groote klandizie, waarin de winkel der Verhoek's zich mocht verheugen.
Zou juffrouw Verhoek haar plaats achter de toonbank voor geen geld van de wereld hebben afgestaan, haar man en Fine hoefden haar daarbij enkel op bijzonder drukke dagen behulpzaam te zijn. Den overigen tijd hadden zij andere bezigheden, want - en dit was een der redenen, waarom zij in zoo goeden doen waren gekomen - zij deden alles zelf en hielden de dienstboden buiten de deur, wat hun een dubbel voordeel bezorgde: vooreerst spaarden zij zoodoende een aardig sommetje per jaar uit, en op de tweede plaats werd alles veel beter en veel vlugger gedaan.
Een andere reden, waarom zij zoo goede zaken maakten, was, dat zij het verderfelijke stelsel van borgen, dat in onzen tijd zoo menigen winkel naar den kelder helpt, niet in toepassing brachten. Door aan het beginsel van kontante betaling streng vast te houden, waren zij eenerzijds voor wanbetalers gewaarborgd, leden geen renteverlies en hadden anderzijds altijd geld in kas om de leveranciers te betalen.
Verhoek hield het boek en correspondeerde zelf; daar hij een klant was, die veel noodig had en altijd gereed betaalde, kon hij voordeelig inkoopen, waarbij zijn kennis van zaken hem zeer te stade kwam. Fine deed het huishouden, zij kookte, naaide en stopte, en beloofde eenmaal een uitstekende huismoeder te worden. Alle drie in één woord waren practische menschen, geheel opgaande in de vervulling van hun dagelijksche werkzaamheden, en daarmee tevreden.
Alleen de Zondag behoorde hun toe, en daar maakten zij een goed en echt huiselijk gebruik van. Kon juffrouw Verhoek in de week maar zelden naar de kerk gaan, des Zondags haalde zij haar schade in. ‘Onze Lieve Heer zal het mij niet kwalijk nemen,’ placht zij te zeggen, ‘dat ik in de week maar een enkelen keer een voet kan zetten in Zijn huis; Hij weet wel, dat het bij mij geen onverschilligheid is, en dat de boerinnetjes niet lang mijn klanten zouden blijven, indien ze vernamen, dat ik in de kerk zat, in plaats van op mijn zaken te passen.’
Na de Hoogmis zaten ze met hun drietjes gezellig in de huiskamer, bespraken de gebeurtenissen van de week en veroorloofde zich de een of andere kleine versnapering, die hun veel beter smaakte dan de uitgezochtste lekkernij op de tafel der rijken. Zij gebruikten vroeg het middagmaal, en als het een beetje weer was, maakten zij een wandeling naar buiten. Des avonds las Fine haar moeder gewoonlijk wat voor, terwijl haar vader een paar uurtjes naar zijn vast koffiehuis ging, om er een kaartje te leggen.
Veel afwisseling had hun leven niet, maar zij verlangden er ook niet naar. Zij waren tevreden met het kalme en toch bedrijvige bestaan, dat zij leidden, en dankbaar voor den aardschen zegen, dien God hun in zoo ruime mate schonk.
Door hun neef Karel waren de Verhoek's in kennis gekomen met de familie Van Deinse. Onder de vacantie, toen Karel en Willem nog op kostschool waren, was de laatste wel eens met zijn vriend meegekomen. Later had ook Nelly de beide jongens wel eens vergezeld, en was omgekeerd Fine een dagje bij de Van Deinse's geweest. Nog later waren de ouders zelf met elkaar in kennis gekomen, en deze kennis was aangehouden. Juffrouw Verhoek vond mijnheer en mevrouw Van Deinse wel deftige, maar toch eenvoudige menschen, die, terwijl ze zelf een villatje bewoonden, het toch niet beneden zich achtten, haar in heur veel bescheidener woning te komen opzoeken. Een klein vleugje hoogmoed, wellicht zonder dat ze het zelf wist, was daaraan niet vreemd. Verhoek, die veel met zijn neef Karel ophad en alles goedkeurde wat zijn vrouw deed of voorstelde, vond eveneens de Van Deinse's heel brave, solide menschen. Nelly en Fine van hunnen kant waren spoedig bevriend met elkaar: het waren beiden meisjes, die flink de handen uit de mouw wisten te steken en haar tijd niet met allerlei beuzelarijen doodden.
Op zekeren Zondagavond kwam Verhoek later dan gewoonlijk uit zijn koffiehuis.
‘Gij zijt er laat van avond, Verhoek,’ zei zijn vrouw, naar de ouderwetsche Friesche klok wijzend, waarop het tien uur was.
‘'t Is mijn schuld niet, vrouw,’ antwoordde Verhoek, aan tafel plaats nemend. ‘Ik geef u te raden, wie mij zoolang opgehouden heeft.’
‘Ik kan niet raden,’ antwoordde juffrouw Verhoek, die opgestaan was om het kokende water op den koffieketel te schenken.
‘En gij, Fine, raad u eens.’
‘'t Is te moeilijk, vader, ik geef het op.’
‘Een heel voornaam heer,’ hernam Verhoek langzaam, om de nieuwsgierigheid der beide vrouwen te prikkelen.
‘In het koffiehuis?’ vroeg juffrouw Verhoek, dichter bij de tafel komend.
‘Ja, in het koffiehuis,’ hernam Verhoek. ‘Maar ik zal het u maar zeggen,’ vervolgde hij, toen hij zag, dat zijn vrouw een beetje ongeduldig begon te worden. ‘'t Was meneer Van Schalkwijk.’
‘Meneer Van Schalkwijk, zegt ge, de fabrikant? Wat had die u te zeggen?’
‘Dat zal ik u eens vertellen,’ gaf Verhoek ten antwoord, behaaglijk de beenen onder de tafel uitstrekkend. ‘We hadden juist een partijtje uit - Van Leeuwen had als naar gewoonte gewonnen - toen iemand me van achteren op den schouder tikte. Ik kijk om en zie meneer Van Schalkwijk achter mij, die me zei: Meneer Verhoek, als het u gelegen komt, zou ik u wel eens vijf minuutjes willen spreken. - Ik zei: Tot uw dienst, meneer, en ging met hem naar een tafeltje achter in de zaal, waar we ongestoord konden praten. Maar de vijf minuutjes werden anderhalf uur.’
Met klimmende verbazing hadden zijn vrouw en dochter naar hem geluisterd. Zij konden niet begrijpen, wat Van Schalkwijk, de grootste industrieel der stad, van Verhoek hebben moest. Hij kwam niet eens bij hen in den winkel.
Deze gedachte bracht juffrouw Verhoek tot de zeer natuurlijke vraag:
‘Wilde hij u soms over de klandizie spreken?’
‘Dat dacht ik eerst ook,’ gaf haar man ten antwoord, ‘maar het bleek heel wat anders te zijn, iets, waaraan nog geen haar op mijn hoofd ooit gedacht had. Maar laat ik u alles geregeld vertellen. Nauwelijks hadden wij aan het tafeltje plaats genomen, of meneer Van Schalkwijk bestelde een flesch wijn. Ik was hoe langer hoe meer verwonderd. Meneer Van Schalkwijk scheen dit wel te merken, want hij zei: Ik begrijp, dat het u verwondert, meneer Verhoek, dat ik u om een onderhoud heb verzocht. Als ik u hier niet getroffen had, zou ik morgen aan, uw huis gekomen zijn....’
‘Meneer Van Schalkwijk hier?’ viel zijn vrouw hem in de rede.
‘Neen, nu komt hij niet,’ vervolgde Verhoek haastig. Ofschoon.... maar, laat ik eerst verder vertellen. - U weet, zei Van Schalkwijk, dat er binnenkort een verkiezing voor den gemeenteraad zal zijn. - Ik knikte van ja. - Welnu, weet u wien ze candidaat willen maken? - Ik zeg, neen, mijnheer, dat weet ik niet, maar er zijn er knappe genoeg. - Zeker, antwoordde hij, knappen genoeg, maar het zit 'm niet alleen in de knapheid. Het is ook billijk, dat de verschillende belangen in den raad vertegenwoordigd zijn. En nu zal het u toch wel opgevallen zijn, dat voor den winkelstand alleen meneer Beukels in den raad zit, een brave man, maar oud, zoo goed als versleten.
Hier hield meneer Van Schalkwijk op en keek me eens aan. Ik knikte, want het was waar: Beukels is oud. Maar ik begreep nog niet waar Van Schalkwijk heen wilde. - Welnu, vervolgde hij, wat zou u doen, indien men u candidaat stelde?
Nu het hooge woord er uit was, keek hij me weer aan. Ik moet zeggen, dat ik er in het begin verbouwereerd van was, want daar had ik nu in het minst geen erg in. Van Schalkwijk, wien dit niet ontging, zei tegen me: Ik begrijp, dat het u verwondert, dat ik u daar zoo onverhoeds mee aan boord kom. - Ja, dat doet het mij inderdaad, meneer, antwoordde ik; mag ik weten, hoe u op dat gedacht gekomen zijt?
Zeker, zei hij toen weer, wij hadden gisteren bestuursvergadering van de kiesvereeniging naar aanleiding van de vacature in den gemeenteraad. De algemeene opinie was, dat er een vertegenwoordiger van den winkelstand moest gekozen worden. De vraag was alleen, wie daarvoor de meest geschikte candidaat was. Behoef ik u te zeggen, mijn waarde heer, vervolgde Van Schalkwijk, dat u in aller oog de aangewezen man was? Uw zaak is een van de drukste affaires der heele stad, u zelf is een practisch man, - wat was dus natuurlijker dan dat, toen eenmaal in beginsel was uitgemaakt, dat een handelsman zou worden uitgeroepen, de keus op u viel?
Juffrouw Verhoek had haar man laten uitspreken, zonder hem een enkele maal in de rede te vallen. Nu vroeg zij:
‘En wat hebt gij daarop geantwoord?’
‘Wel, dat ik op zulk een aanbod niet was voorbereid, dat er wel beter candidaten waren te vinden. Maar, ik weet het zoo precies niet meer, want ik moet zeggen, dat ik wel een beetje van mijn stuk geraakt was.’
‘En wat zei meneer Van Schalkwijk daarop?’
‘Hij zei, dat hij zich er mee belast had, mij eerst te polsen, daar het bestuur geen verdere stappen kon doen, vooraleer het wist, of ik mij een eventueele candidatuur zou laten welgevallen. Meneer Van Schalkwijk begreep, dat ik er eerst nog eens kalm over wou nadenken, en daarom zou hij tegen het einde der week mijn antwoord komen vernemen, 't Is een aardige prater, die Van Schalkwijk.’
‘Gij hebt u toch nog tot niets verbonden?’ vroeg zijn vrouw weer.
‘Verbonden?.... Neen.... dat is te zeggen, ik zei natuurlijk, dat ik zeer gevoelig was voor de eer.... en dat ik het in overweging zou nemen.... Ik geloof, dat er dit zoo wat bij hoort. Maar overigens heb ik mij niet verbonden. Die Van Schalkwijk weet anders te praten als de knapste advocaat.’
‘En wat denkt ge te doen?’ vroeg zijn vrouw weer.
‘Wat ik denk te doen? Ja, ik weet het nog zoo precies niet.... Ik geloof wel, dat ik er den tijd voor zou kunnen vinden. Ze vergaderen hier nogal zoo druk niet. Maar wat denk gij, vrouw?’
Was het toeval, of hoe kwam het, dat de goede vrouw aan den deftigen heer Van Deinse dacht, en aan Karel, die ingenieur moest worden?.... Lid van den gemeenteraad! 't Klonk toch wel een beetje voornaam.... Een van de drukste zaken in de stad, 't was waar, en dat ze maar een eenvoudig huis hadden, deed daar niets aan af. Er was geen hypotheek op, en menige duizend frank ging er door de handen.... En als er iemand uit den winkelstand moest gekozen worden, dan had haar man er zeker aanspraak op.... Wat den tijd betreft, dien zou hij wel weten te vinden. Zij zou er moeilijker uit kunnen, maar haar man kon er wel een keer in de maand voor een paar uren uitbreken.... Ze waren wel altijd heel eenvoudige menschen geweest, en dat zouden ze blijven, maar daarvoor hoefden ze toch niet voor alles te bedanken. Haar man had al eens kerkmeester kunnen worden, maar dat had hij toen afgeslagen, omdat hij dan alle dag in de kerk moest zijn, en daartoe kon hij zich niet verbinden. Maar lid van den gemeenteraad was gemakkelijker waar te nemen, dacht zij, en het was toch nog deftiger ook.