Doperwtjes en gebraden haantjes.
Humoreske.
De jonge heer Theodoor Gehlsen, van beroep fabrikant in conserven, schelde bij de weduwe van den controleur der belasting Hellbrand aan en vroeg aan het dienstmeisje, dat de deur opende, of juffrouw Jenny thuis was.
‘Zou zij niet thuis zijn, als u op het diner genoodigd is,’ meesmuilde het meisje, dat in mijnheer Gehlsen een goeden drinkgeldgever vereerde. ‘Juffrouw Jenny is in de keuken en kookt.’
De jonge man liet van verrassing zijn paraplu vallen. Hij zeide echter niets, maar volgde het meisje in de kamer.
‘Zal ik mevrouw roepen?’
‘Neen, laat dat maar, ik ga mee naar de keuken.’
Nu lachte het dienstmeisje luidkeels, maar mijnheer Gehlsen schoof haar met geweld vooruit en zoo kwamen ze in de keuken aan, waarin juffrouw Jenny stond en, met groote handschoenen waarvan de vingertoppen waren afgesneden gewapend, juist een ijzeren pot heen en weer schudde.
‘Goeden dag, juffrouw...’
‘Aha, zijt u het, goeden dag! Ik kan u geen hand geven, daar ik de dorperwtjes niet kan laten aanbranden.’
‘Maar dat is een verrassing! Mijn lievelingsgerecht, en door u zelf gekookt...’
‘Zoo? Is dat uw lievelingsgerecht?’
‘Maar nu vraag ik u, doperwtjes met gebraden haantjes, dat weet ieder kind, hoe graag ik ze eet.’
‘Maar, juffrouw, het is toch niet noodig, den pot zoo dikwijls heen en weer te schudden,’ kwam het dienstmeisje tusschenbeide.
‘Stil, Rika, gij wilt mij toch zeker niet leeren koken?’
‘Leert men dat dan op de kostschool, juffrouw?’
‘Ga toch naar binnen, mijnheer Gehlsen. Ik kan die pottenkijkerij niet lijden.’
De aldus tot zijn plicht gebrachte scheidde als een gehoorzame jongen, ofschoon met zwaar hart, van het blauwe keukenschort met roode garneering en de roode wangen met de blauwe oogen. Hij ging naar binnen en onderhield zich met de weduwe. Het liefste zou hij dadelijk om Jenny's hand gevraagd hebben, want van het lieve meisje haar toestemming was hij zeker, maar als voorzichtig koopman wilde hij toch eerst afwachten hoe de doperwtjes met gebraden haantjes zouden smaken.
Nu, het eten was heerlijk. Als hij nu maar wist of ze spaarzaam was, dan kon hij haar gerust trouwen. 's Middags werd er muziek gemaakt tot aan de koffie. Toen ook deze gedronken was, maakte mijnheer Gehlsen nog altijd geen aanstalten om weg te gaan. Hij en de weduwe zaten aan de familietafel, over welke de hanglamp straalde, en Jenny moest aan het klaarmaken van het avondeten denken. Om naar de provisiekamer te gaan haalde zij den blaker, waarop een lucifersdoosje en verscheidene driekwart en half afgebrande zwavelhoutjes lagen; en nu deed zij de kunstigste pogingen, om met behulp van een afgebrand lucifertje, dat zij boven de lamp hield, de kaars aan te steken, wat haar eindelijk inderdaad gelukte.
Mijnheer Gehlsen had deze pogingen met spanning gevolgd. Het leed thans geen twijfel meer, of Jenny was spaarzaam. Zij zou geen vrouw worden, die enkel aan toiletten en dure badreisjes dacht.
Zes maanden later keerden mijnheer en mevrouw Gehlsen van hun huwelijksreis terug. Jenny nam terstond het keukenbestuur over en het eerste gerecht, dat op de tafel kwam. was.... doperwtjes met gebraden haantjes. De jonge echtgenoot was over deze opmerkzaamheid verrukt, te meer daar het gerecht weder zeer uitstekend smaakte.
Den volgenden dag was er 's middags weer... hetzelfde te eten. Theodoor Gehlsen gevoelde eenige teleurstelling, maar wist deze door een paar grappen te verbergen.
Toen hij 's avonds uit de fabriek terugkwam, zat Jenny alleen bij de lamp en naaide.
‘Lief kind,’ zeide Theodoor, ‘ik heb een honger als een menscheneter, geef mij iets, maar als ik u verzoeken mag, geen gebraden haantjes.’
Jenny greep den ouden blaker, die in haar huishouden was overgegaan en waarop ook afgebrande lucifertjes lagen. Zij schonk aan deze geen aandacht, maar greep naar het gevulde lucifersdoosje en wierp ieder houtje, dat niet terstond wilde branden, ter zijde. Het was slechts een kleinigheid, maar mijnheer Gehlsen werd kwaad. Zou zijn vrouw niet alleen verkwistend, maar ook een kleine huichelaarster zijn? Hij kon niet nalaten, zijn vrouw er opmerkzaam op te maken, hoe verschillend zij met de lucifers voor en na hun trouwen omging.
‘Gij hebt het mis, Theodoor,’ zeide Jenny zacht, ‘toenmaals gebruikte ik de afgebrande eindjes eenvoudig, omdat de lucifersdoos leeg was.’
‘En ik meende dat het spaarzaamheid was,’ mompelde hij. ‘Maar daar we nu toch bij het hoofdstuk ophelderingen staan, zeg mij dan ook