De slag bij de Piramiden.
Den 19n Mei 1798 verliet een vloot van 400 transportschepen, door dertien oorlogsbodems vergezeld, de haven van Toulon onder het bulderen van het geschut en het juichen eener geestdriftige menigte. Aan boord der transportvaartuigen bevond zich een leger van 36000 man, van alle wapens, onder commando van den jongen generaal Bonaparte, die het stoute plan had opgevat, Egypte te gaan veroveren, daardoor de Fransche republiek schadeloos te stellen voor het verlies van verschillende koloniën, en tevens en vooral om aan Engelands invloed in het Oosten een onherstelbaren slag toe te brengen.
Bonaparte was toen pas 29 jaar oud; kort te voren had hij zich met roem bedekt tijdens den eersten Italiaanschen veldtocht, maar juist daardoor zich de achterdocht der zwakke regeering op den hals gehaald.
De mannen van het Directoire, die na het einde der Conventie in Frankrijk het bestuur in handen hadden, waren heimelijk bang voor den knappen, eerzuchtigen generaal, en deze van zijn kant maakte in den beperkten kring zijner vrienden van zijne minachting voor de regeering geen geheim.
De expeditie naar Egypte, die door Bonaparte werd voorgesteld, was voor allen een uitkomst; de regeering was blij op die wijze van den generaal ontslagen te zijn; deze, die in Egypte naar niemands bevelen te luisteren had, spiegelde zich in het Oosten een schitterende toekomst voor, en het Fransche volk, zoo ontvankelijk voor roem en glorie, gevoelde geestdrift voor het denkbeeld, dat de Fransche vlag zou wapperen in het romantische land der Pharao's. Een groot aantal geleerden sloot zich aan bij de expeditie om de monumenten te bestudeeren van het land en om op allerlei gebied wetenschappelijke waarnemingen te doen.
Na een langdurige zeereis, gekenmerkt door de verovering van Malta op de ridders van St. Jan, kwam de vloot bij de Afrikaansche kust en had de ontscheping plaats niet ver van Alexandrië.
Na een kort gevecht maakten de Franschen zich meester van de stad, waarmee een begin werd gegeven aan een reeks schitterende wapenfeiten, waarbij veel bloed nutteloos zou stroomen en waarbij de jonge opperbevelhebber geen anderen oogst zou winnen dan den bloedigen lauwer van het slagveld.
De soldaten, die onder de bevelen van Bonaparte stonden, waren vol vertrouwen; in wegsleepende taal had hun aanvoerder hun roem en fortuin beloofd, en zij haakten naar het oogenblik, dat zij zich in een grooten veldslag zouden kunnen meten met de beheerschers des lands, de gevreesde Mamelukken.
Fantastische verhalen hadden tijdens de zeereis bij de Fransche soldaten de ronde gedaan; over den rijkdom der Mamelukken, die in vroeger eeuwen als slaven naar Egypte overgebracht, thans het heele land onder de knie hielden, waren fabelachtige vertelsels in omloop; maar ook de niets ontziende dapperheid der ontembare woestijnzonen prikkelde het verlangen van den Franschman om de bajonet te kruisen met de Muzelmansche kling.
Spoedig zou dat verlangen bevredigd worden.
Alexandrië onder het bestuur van generaal Kléber achterlatend, rukte Bonaparte op tegen Kaïro, de hoofdstad des lands. Na een vermoeienden tocht door de woestijn, waar het leger al de ongemakken van het klimaat en de gesteldheid des lands ondervond, kwamen de Franschen aan de oevers van den Nijl, waar hun weldra door een korps van vier duizend bereden Mamelukken, onder bevel van den dapperen Moerad-Bey, de doortocht betwist werd.
Onder de beys of hoofdmannen der Mamelukken waren Moerad en Ibrahim de voornaamste; de laatste, die aan zijn dapperheid grooter voorzichtigheid paarde dan de onstuimige Moerad, hield zich met de versterking en samenstelling van het hoofdleger bezig, om onder de muren der hoofdstad den vijand met één slag te vernietigen.
Bij het dorpje Sjebreis had het eerste treffen plaats; de moed der Egyptenaren was niet in staat den opmarsch der Franschen te stuiten, en de verstrooide ruiterbenden vóór zich uit drijvend, voerde Bonaparte zijn leger met snelle marschen naar Kaïro. Zes dagen na voornoemd gevecht, den 21n Juli, kwam hij nabij de groote piramiden in het gezicht der hoofdstad; maar nabij het dorp Embabeh stiet hij op de hoofdmacht der Mamelukken.
Het was een prachtig leger, dat den Franschen het bezit der hoofdstad ging betwisten. Op de roepstem hunner beys waren van alle zijden de Mamelukken toegesneld om hun kromzwaard te drenken in het bloed van den indringer; in lange rijen ontvouwden zich hun gelederen, schitterend van goud en zijde, van den glans van staal en edelgesteente. En naast en achter die fiere ruiters, vertrouwend op de kracht hunner nimmer falende zwaarden, krioelden duizenden Bedoeïenen, uit alle hoeken der woestijn op hun kleine, magere paarden bijeengekomen in 't vooruitzicht van buit en plundering.
Achter het leger, op den Nijl, lag een talrijke vloot, die gedeeltelijk in de behoeften van het leger der Mamelukken voorzag.
Onder de opwekkende tonen der krijgsmuziek, die de echo's der piramiden wakker riep, nam de kleine Fransche strijdmacht haar stellingen in. Bonaparte, die voornamelijk infanterie te zijner beschikking had, begreep, dat hij hier een heel andere tactiek moest volgen dan tegenover de Europeesche legers. Aanvaller hoefde hij, met het oog op de onstuimigheid der Oosterlingen, niet te zijn; hij kon zich aanvankelijk tot verdediging bepalen en daarom liet hij zijn leger verschillende carré's vormen met geschut op de hoeken en de ruiterij in het midden, gereed om op het geschikte oogenblik tot den aanval over te gaan.
Op zijn vurigen schimmel gezeten reed Bonaparte langs het front der troepen, zijn soldaten tot dapperheid aansporend, en naar de piramiden wijzend, die haar hoekige schaduw over de vlakte wierpen, sprak hij de historische