De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14
(1897)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
[Nummer 5] | |
In memoriam van een verdienstelijk man!In den morgen van den 25en Februari dezes jaars bewoog zich door Amsterdam van een aan velen bekend huis aan den Overtoom een plechtige, droevige stoet naar het kerkhof ‘de Liefde.’ Begeleid werd hij en afgewacht door een buitengewoon groote menigte, uit alle rijen en standen der maatschappij, uit de armen vooral. Niet, gelijk doorgaans, waren het slechts nieuwsgierigen, hoogstens belangstellenden; neen, zij allen treurden, daar zij in den overledene een vriend, meer nog, een vader verloren hadden. De man, wiens beeltenis dit nummer der Illustratie siert, één der verdienstelijkste burgers van Amsterdam uit de laatste helft dezer eeuw, Mr. Jan Jacob Willem van den Biesen, werd naar zijn laatste rustplaats geleid. Geen kransen dekten of volgden de baar. Dit alleen reeds teekende den man, die daar weggedragen werd. Ware zieleadel verfoeit en weigert elk vertoon van ijdelheid. Geen wonder voorwaar, dat de deelneming, niet slechts in de hoofdstad, maar overal in den lande, algemeen was. Zoo iemand, dan had Jan van den Biesen onmiddellijk de vriendschap van ieder, met wien hij in aanraking kwam, veroverd. Zijn vijanden zelfs waren zijn vrienden; want de eigenschap van in den hevigsten beginselstrijd den persoon van zijn tegenstander te sparen, ja liefderijk te bejegenen, bezat hij in hooge mate. Wie heeft meer dan hij in woord, geschrift en daad het liberalisme gegeeseld? Betrekkelijk jong nog, toonde hij in geschriften aan de heillooze gevolgen, welke het liberalisme ook in de staathuishoudkunde na zich sleept. Daartoe behoorde in die dagen ongekende moed. Geheel Nederland, ook het katholieke, stond verbaasd over de stoutheid van den jeugdigen Amsterdammer, die zulk een aanval waagde op stellingen, tot dusverre onomstootbaar geoordeeld. En in volgende jaren was de grondtoon van de meeste zijner courantenartikelen en van zijn redevoeringen in de Tweede Kamer geen andere dan deze: het liberalisme, op de regeering en vooral op het onderwijs toegepast, voert de maatschappij onvermijdelijk ten verderve. Desniettegenstaande - herhaaldelijk mocht ik het vernemen - spraken zijn principieele tegenstanders van weleer, zij, wier politieke of godsdienstige overtuiging hij op de hem eigene, openhartige, maar soms zeer hardhandige wijze geschokt had, over zijn persoon met de meest mogelijke sympathie. Vooral het beginsel van het neutraal onderwijs, zoolang reeds het troetelkind van het liberalisme, vond in hem zijn meest verwoeden vijand. Verheugen wij er ons over, dat thans het bizonder godsdienstig onderwijs niet meer als asschepoetster in het huis van den Nederlandschen staat behandeld wordt, maar aan den disch mede mag aanzitten, zij het dan ook niet op de hoogste plaats; een groot deel van onzen dank daarvoor komt toe aan Jan van den Biesen, wiens op de practijk gevestigde adviezen, al gaf hij ze niet meer op het Binnenhof, daarbij van grooten invloed zijn geweest.
mr. j.j.w. van den biesen, † 21 Februari 1897.
Doch het past mij niet, in dit tijdschrift de politieke beteekenis van den beminden doode in het licht te stellen. Slechts drie jaren (1885-1888) is hij lid der Tweede Kamer geweest, afgevaardigd door het district Breda. Bij zijn eerste aftreding reeds nam hij zijn ontslag. Zijn werkkring te Amsterdam, die op zichzelf meer dan één persoon eischte en waaraan hij zijn geheele ‘ik’ meende te moeten schenken, was hem liever. Daar kon hij naar zijn overtuiging meer nut stichten. Trouwens, mannen als Jan van den Biesen kunnen in de kronkelpaden der politiek niet aarden! Als vriend der armen, als ijverig zoon der Katholieke Kerk, echter zonder die uiterlijkheden, welke wel van een zekere vroomheid, doch geenszins altijd van waarachtigen godsdienstzin getuigen; als vertrouwd raadsman van duizenden uit alle standen, de laagste bij voorkeur; als oprecht vriend, die niet aarzelde zoo noodig u ook uw feilen te toonen; als mensch, in wien geen bedrog school en daarom - wellicht te spoedig - anderen vertrouwde, en die bij de vervulling van hetgeen hij zijn plicht achtte, vaak zichzelven vergat; als drager van de christelijke liefde in haar meest verheven, eenig ware uiting, het offer, heeft hij zich in de harten van talloozen een eerezuil opgericht, hechter dan het graniet, dat zijn gebeente dekt. Als zoodanig herinner ik mij hem bij voorkeur, en wijd ik hier een woord aan zijne nagedachtenis. Onze vriend zag; op 27 Februari 1836 te Amsterdam het levenslicht. Hij was de oudste telg uit den echt van Jacobus Wilhelmus van den Biesen en Elisabeth Petronella Heere, weduwe van den heer Paulus Antonius van der Aa. Van zijn zusters en broeder is de oudste, Elisabeth Christina Clasina, gehuwd met den burgemeester van Osch, Mr. H.J. Fenseling, overleden; de twee anderen, Sophia Maria Antoinetta, gehuwd met den heer Joannes Henricus Bijvoet, bollenkweeker te Overveen, en Mr. Jacob Willem, lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en advocaat en procureur te Breda, zijn nog in leven. Reeds in 1845 verloor hij beiden zijne ouders. De kinderen kwamen toen onder de voogdij van hun neef den heer Theodoor Westerwoudt z.g. Ieder, die dezen voortreffelijken man gekend heeft, niet minder uitstekend financier, dan beproefd katholiek en man van schier onbegrensde werkkracht, zal begrijpen op welke wijze hij de zware taak van voogd ter harte nam en hoe diens lessen en voorbeeld wortel moesten schieten in de harten zijner pupillen. Na de lagere school van den heer P.M. van der Eijden bezocht te hebben, werd Jan naar het instituut der EE. PP. Jesuïeten te Katwijk gezonden, alwaar hij toen reeds toonde wat in hem zat. Hoewel allesbehalve hetgeen men een zoeten jongen noemt, eerder het tegendeel, en geenszins afkeerig om aan zijn leermeesters nu en dan een kool te stoven, kaapte hij geregeld aan zijn medeleerlingen bijnaalle prijzen voor den neus weg. Werken was, van zijn jeugd af, zijn lust en zijn leven; een natuurlijke aanleg schonk hem daarbij groot gemak voor de studie. Toch is hij geen geleerde geworden, in den gewonen zin van het woord. Daarvoor was hij te bewegelijk, te jolig, ik durf zeggen te practisch, te zeer alles hatend wat voor zijn medemenschen geen rechtstreeksch nut kon afwerpen. Een welgeslaagd staatsexamen bracht hem op de banken van het Amsterdamsch Atheneum, waar hij zich met de borst op de studie der rechten toelegde. Maar niet alleen de ernstige zijde van het studentenleven trok hem aan. Hij was - niemand, die hem later gekend heeft, zal er zich over verwonderen - een student, die toonde niet weinig van gepaste, zij het ook soms luidruchtige vroolijkheid te houden. Het moeten inderdaad vermakelijke tooneelen zijn geweest, die onder vier oogen werden afgespeeld, als de deftige, maar wel wat heel ernstige Amsterdamsche koopman-voogd, Theodoor Westerwoudt, die nooit uit zijn plooi kwam, zijn pupillen Jan en Jacob van den Biesen wegens het ‘moeren’ van een schel of uithangbord of an- | |
[pagina 34]
| |
dere dergelijke zware vergrijpen onder handen nam, en de schuldigen, hoewel in hun ziel van het vreeselijk hunner misdaad niet overtuigd, met betraande oogen beterschap beloofden, een belofte, niet zelden den volgenden dag, o gruwel! weer vergeten. In 1857 promoveerde hij aan Leiden's hoogeschool. Kort daarop begaf hij zich naar Engeland, ten einde op een advocatenkantoor zich van het ingewikkelde Engelsche recht op de hoogte te stellen. Dit verblijf van slechts twee jaren heeft op zijn latere ontwikkeling een onmiskenbaren invloed uitgeoefend. Als advocaat was hij natuurlijk man van het woord. Veel meer is hij echter geweest man van de daad. Het echt Nederlandsche lang wikken en wegen van allerlei mogelijke bezwaren vóór men iets onderneemt lag niet in zijn aard. ‘Bid en begin’, zijn wapenspreuk, was tevens het richtsnoer van zijn doen en laten; zijn vertrouwen op de Voorzienigheid onbegrensd, en hij heeft er zich steeds wel bij bevonden. In 1859 keerde hij in 't vaderland terug. Op 23 Juni van dat jaar vestigde hij zich te Amsterdam als advocaat, in het huis Heerengracht K.K. 117. Kort daarna, op 11 Juni 1861, trad hij in het huwelijk met mejuffrouw Alida Francisca Henriette Leesberg. Uit dit huwelijk werden hem geboren vier zonen en een dochter. De laatste is overleden. Zijn twee oudste zonen bewonen thans Etchitah, een stad in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, de derde is professor aan het college van Missionarissen Mill-Hill bij Londen, de vierde is koopman te Schiedam. Op 23 September 1867 overleed zijn echtgenoote. Omstreeks vier jaren daarna, op 3 Mei 1871, sloot hij een tweede huwelijk met mejuffrouw Elisabeth Maria Anna Josephina de Munnick, die hem nog zes kinderen schonk, twee zoons en vier dochters, allen nog in leven, en waarvan eene onlangs gehuwd is met den heer Henri Huysser te Overveen. De praktijk van een jong advocaat, meer eer dan arbeid opleverende, kon den werkzamen geest van onzen vriend ras niet meer bevredigen. In ruimeren kring nuttig zijn, Kerk en armen dienen, hiertoe dreven hem godsdienst en inborst, hierin meende hij zijn roeping te zien. Om aan die aandrift te voldoen, schreef hij de brochures, waarvan boven reeds sprake was, verleende hij weldra zijn medewerking aan het dagblad de Tijd, en, last not least, trad hij in de Sint-Vincentius-Vereeniging. Op den dag, waarop hij als lid der conferentie werd geïnstalleerd, vond hij voor zijn werkzaamheid het veld, dat hem zou maken tot hetgeen hij geweest is, voor duizenden een zegen, voor de behoeftigen naar ziel en lichaam een vader. Vóór alles toch was Jan van den Biesen Vincentiaan in den ruimsten zin, die zich denken laat. Gelijk de H. Vincentius à Paulo zijn liefdegaven niet aan beperking van soort en maat onderwierp, gelijk, op het voetspoor van dien Heilige, het handboek der Vincentiusvereeniging als regel voorop stelt: ‘geen liefdewerk is ons vreemd,’ zoo bepaalde onze Vincentiaan zich niet tot hetgeen rechtstreeks op zijn weg lag, maar deed hij van den vroegen morgen tot den laten avond, zonder zelfs de strikt noodige rust of ontspanning zich te gunnen, alles wat op ieder gebied der christelijke naastenliefde zijn hand te doen kon vinden. Onder de talrijke liefdewerken, waarop het katholiek Amsterdam te recht groot gaat, is er - ik durf zeggen - niet één, waaraan hij niet op eenige wijze steun verleende, zijn er weinige, op wier geschiedrollen niet zijn naam als bestuurder met gouden letteren gegrift is. En niet slechts binnen Amsterdam, ook daarbuiten. De Vereeniging van Weldadigheid van den Allerheiligsten Verlosser, die door de aan haar verbonden dames het arme gezin bezoekt en tevens, zooveel in haar vermogen is, zorg draagt, dat geen enkel katholiek Amsterdamsch meisje het voorrecht van waarlijk godsdienstig onderwijs behoeft te ontberen, heeft jaren lang hem in haar hoofdbestuur een waardige plaats zien innemen. De school in de Nieuwe Looyerstraat, hoewel reeds omstreeks 1870 gebouwd nu nog aan alle nieuwe eischen van hygiène en wat dies meer zij beantwoordende, is hoofdzakelijk zijn werk. Geen dag ging voorbij, of de bij uitstek practische man kwam met duimstok of andere ingrediënten gewapend toezicht houden of wenken geven. De waardige moeder Gabriel van de Congregatie der eerw. zusters; e Tilburg, die, in weerwil van haar tachtigjarigen leeftijd, thans met even krachtige hand den scepter voert als vijftig jaar geleden - God spare haar nog lang! - kan met smaak u vertellen, op hoe prettige wijze zij met Jan van den Biesen aan den bouw dier school heeft samengewerkt, hoe hij op zijn eigenaardige manier, nu eens met een grap, dan weder door een quasi-boozen uitval de moeilijkheden, die zich bij bouwen steeds voordoen, uit den weg wist te ruimen. Nauwelijks won het denkbeeld veld, dat den katholieken soldaat een aangenaam tehuis moet worden verschaft, waar hij veilig is voor de verpestende walmen der kazerne, of het was alweder Jan van den Biesen, die, op verzoek van den ijverigen kapelaan van de Duifjeskerk, Jhr. Wittert van Hoogland, zijn machtige schouders onder de zaak zette, om ze in de hoofdstad te doen slagen. De in een groote stad niet zelden nog moeilijker vraag dan in een kleine, het vinden van een geschikt lokaal, niet te ver van de kazerne, niet te dicht bij de verleiding, daarbij een zekere mate van comfort aanbiedende, werd, dank zij zijn tusschenkomst, op voldoende wijze opgelost; en menige Nederlandsche burger, vroeger te Amsterdam in garnizoen, zal zich van de gezellige avonden in de Rapenburgerstraat nog wel herinneren dien geestigen, steeds goed geluimden prater, die achter een barsch uiterlijk een zoo liefderijk hart verborg en zijn leerzame toespraken wist te kruiden op een wijze, als zelfs geen ouden krijgsman licht uit het geheugen kan gaan. In geheel Nederland is bekend de St.-Josephsgezellenvereeniging, een der heerlijkste vruchten van de sociale beweging onzer eeuw, en niet minder het schoone gebouw, dat zij zich te Amsterdam gesticht heeft aan de Stadhouderskade in de nabijheid van het Rijksmuseum. Ook aan de verrijzing van deze stichting heeft Van den Biesen een zeer werkzaam aandeel genomen: niet alleen in hoedanigheid van wat men kan noemen bouwdeskundige, doch ook om de benoodigde gelden bijeen te krijgen. Ondergeteekende heeft voor zich liggen een briefje van den volgenden inhoud, waarmede hij drie dagen vóór zijn huwelijk verrast werd.
Amice! Gij weet het, die huwelijken zijn de gelukkigste, welke met een goede daad begonnen worden. Mijn gezellen hebben veel geld noodig om behoorlijk gehuisvest te worden. Neem één of meer aandeelen in de leening, en gij zult in de eerste plaats een dienst doen aan Uzelven en uwe bruid, in de tweede plaats een genoegen aan hem, die zich, onder toewensching van Gods besten zegen, noemt t.t. J.J.W. van den Biesen.
Dergelijke aansporingen hebben, ik weet het, zeer velen gekregen. Dat niet allen door geld gevolgd zijn, lag werkelijk niet aan den ijver van den briefschrijver, die zich in den regel niet tot één aanslag op uw beurs bepaalde. Toch waren de verdiensten van Jan van den Biesen tegenover de Gezellenvereeniging van nog veel edeler natuur. Hij is het, die met den toenmaligen architect, den heer J.H. Schmitz, sedert geruimen tijd overleden, haar te Amsterdam stichtte op 4 Januari 1868. Hij werd president, de heer Schmitz secretaris, de z.eerw. heer deken Van Luenen z.g. directeur, diens kapelaan, de zeereerw. heer Jhr. van Nispen tot Sevenaer, de volijverige president van thans, vice-directeur. Klein als het mosterdzaad was de oorsprong. In een huisje van de 1ste Weteringdwarsstraat kwam men bijeen. Weldra bleek dit veel te klein te zijn, om den zich aanmeldenden gezellen een behoorlijke vergaderplaats aan te bieden. Van den Biesen stelde nu een zijner in aanbouw zijnde huizen in de Vondelstraat daartoe tijdelijk ter beschikking. Doch het was niet voldoende een goed lokaal te hebben, de gezellen moesten nuttig worden bezig gehouden. Waar voor leermeesters het noodige geld te krijgen? Geen nood, zeide Van den Biesen. Hij zelf kwam les geven en verkreeg dat eenige zijner vrienden dit voorbeeld volgden. Intusschen wies het mosterdzaadje tot een boom. Het bleek meer en meer gewenscht, dat een geestelijke, die al zijn tijd aan de zaak kon wijden, president was. Uit eigen beweging nam toen Van den Biesen als voorzitter zijn ontslag, maar bleef onder den naam van protector aan het hoofdbestuur verbonden. Onder dien veelzeggenden, door hem niet als sinecure opgevatten titel, bleet hij aan den bloei zijner stichting medearbeiden, totdat hij, toen de avond van zijn leven gevallen was, inzag, dat zijn krachten elders nog nuttiger waren te besteden. Als raadsman in moeielijke omstandigheden en als vriend bleef hij haar echter steeds ter zijde staan. Nog in de tweede helft van het jaar 1896, men zou kunnen zeggen met den dood in de schoenen, (reeds geruimen tijd droeg hij de sporen van zijn naderend einde) heeft hij daar een redevoering of liever causerie ten beste gegeven in den trant, waarvan hij bij uitnemendheid het geheim bezat, populair, geestig en practisch zonder plat te zijn, leerzaam, en hier vooral getuigende van onverzwakte sympathie voor zijn jongens en van onbeperkt vertrouwen op de toekomst zijner stichting. Helaas! het zou hem niet meer gegeven zijn, nog den voet te zetten in het gebouw, dat hem zoo na aan 't hart lag! Geen wonder voorwaar, dat de gezellen hun protector gedurende zijn leven op de handen hebben gedragen, hem met geestdrift huldigden, toen Z.H. de Paus hem het Commandeurschap van den H. Gregorius, H.M. de Koningin-Regentes hem het ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw waardig keurde, en niet ontbraken in den droeven stoet naar den doodenakker. Gelijk ik boven reeds aanstipte, Van den Biesen was overtuigd, dat aan de maatschappij in 't algemeen, aan de armen in 't bijzonder, geen grooter schat te schenken is dan goed katholiek onderwijs. Op 22 Juli 1868 vaardigde het Hoogwaardig Nederlandsch Episcopaat het onsterfelijk mandement uit, waarin geleerd wordt, dat een katholiek noodzakelijk een katholieke opvoeding moet genieten, waartoe een der. gewone hulpmiddelen de katholieke school is. Algemeen viel dit recht priesterlijk woord in vruchtbare aarde. Voor Van den Biesen was het de laatste spoorslag om een lang gekoesterd denkbeeld tot uitvoering te brengen. Van dien dag af rustte hij niet, totdat het hem gelukt was in het Bisdom Haarlem een Vereeniging tot Bevordering van Katholiek Bijzonder Onderwijs te stichten, overtuigd als hij was, dat met verspreide krachten het grootsche doel, door de Bisschoppen beoogd, niet kon worden bereikt. Van die vereeniging was hij tot aan zijn dood de onvermoeide secretaris; en op welke wijze hij die betrekking heeft vervuld, bewijst niet alleen de onlangs aan zijn nagedachtenis door het bestuur gebrachte hulde, maar ook het verkregen schitterend resultaat, dat voor een groot deel aan hem te danken is. Reizen noch trekken, de meest uitgebreide correspondentie, tijdroovende conferenties, niets - ik weet het - was hem te veel, waar het gold aan de voorschriften van het mandement het leven in te gieten. Maar tegelijk had hij begrepen, dat ook tusschen de onderwijzers een band moest bestaan. Voor bonden, mits op katholieken grondslag, heeft hij zijn geheel leven sympathie gehad, en een bond van onderwijzers achtte hij te meer heilzaam, omdat zij, die steeds onderwijzen, huns ondanks wellicht, behoefte hebben op hun beurt, zij het dan door elkander, onderwezen te worden. De vereeniging van R.K. Bijzondere Onderwijzers in het Bisdom van Haarlem, die op 28 December 1896 feestelijk haar vijf-en-twintigjarig bestaan vierde, dankt aan V.d. Biesen's initiatief haar ontstaan. Zonder zijn herhaalde aansporing, zonder zijn onbeperkt vertrouwen, toen invloedrijke onderwijzers zelven wanhoopten aan de mogelijkheid van succes - in het zoo even verschenen verslag over de verloopen 25 jaar wordt dit ridderlijk erkend - zou die nuttige vereeniging met haar weldadige pensioenfondsen zeker niet reeds gedurende zoo langen tijd zegen hebben verspreid in het gezin van menigen onderwijzer. | |
[pagina 35]
| |
Vreesde ik niet, dat mijn opstel tot een verhandeling zou uitdijen, hoeveel meerdere zaken zou ik dan niet uit dit welbestede leven in herinnering kunnen brengen, alle zaken, waarvan liefde de drijfveer was! Kan - om uit velen nog even op zijn aandeel in de katholieke journalistiek te wijzen - een andere titel dan daad van liefde gegeven worden aan zijn veeljarige medewerking aan het dagblad de Tijd, naast en onder den eenigen Mgr. Smits z.g., waarvoor hij de uren moest ontwoekeren aan een reeds toenemende advocatenpraktijk? Inzonderheid, kan iets anders getuigd worden van zijn steun ook met de pen aan het dagblad het Centrum, een steun, dien hij, eerst toen de krachten hem begonnen te ontzinken, heeft moeten opzeggen, en dien hij met zooveel geestdrift verleend had, omdat hij te recht inzag, dat alleen door de katholieke dagbladen goedkooper te stellen de invloed der liberale pers kon worden gebroken? Herhaaldelijk gaf hij dan ook zijn vreugde te kennen over het feit, dat het door het Centrum gegeven voorbeeld gaandeweg algemeen navolging had gevonden. Zij, die door de katholieke pers zich een goudwinning willen scheppen, zoo meende hij, kunnen brave menschen, vooral zorgzame huisvaders zijn; in den grooten strijd onzer dagen hebben wij wegwijzers noodig, die eigen belangen ook weten te vergeten. En zoo is het. Van de liefde voor den naaste tot die voor God, is bij menschen als Van den Biesen geen afstand. Beiden sluiten elkander in. Het kan dan ook geen verwondering baren, dat de kerk van het Heilig Hart, nabij zijn huis gelegen, is gebouwd op door Van den Biesen kosteloos afgestaan terreinGa naar voetnoot1, en dat, als het H. Sacrament, ten einde een stervende spoediger te bereiken, door zijn tuin en huis gedragen werd, hij zich beijverde aan zijn God op dien tocht alle eer te bewijzen. Toch ligt er iets aandoenlijks en verheffends in die uiting van geloof, al ware het slechts, omdat zij luide verkondigt, dat aan al zijn daden op het gebied der naastenliefde niet een bloot menschelijke aandrang, de zucht om leed te verzachten, maar de hoogere wijding, God het middelpunt van alle doen en laten, ten grondslag lag. Inderdaad: ik heb nimmer iemand ontmoet zoo door en door katholiek als Jan van den Biesen. Van natuur was hij uiterst gevoelig voor elk bewijs van vriendschap, maar ook voor elk blijk van wantrouwen. Nooit zag ik hem meer verontwaardigd, dan toen hij had ontdekt dat een cliënt, dien hij gratis geholpen had, een anderen advocaat was gaan raadplegen om zich te vergewissen, of zijn advies juist was. Die gevoeligheid onderdrukte hij echter geheel, zoodra katholieke belangen op het spel stonden. Op een vergadering van den Bijzonderen Raad der Vincentius-vereeniging was het eens zeer warm toegegaan en waren aan het bureau, waartoe Van den Biesen en ik behoorden, weinig streelende insinuaties toegevoegd - ook Vincentianen hebben niet altijd hun menschheid afgeschud. - Nog hoor ik wat hij mij antwoordde, toen ik mij onder vier oogen daarover beklaagde: ‘Niet voor ons pleizier zijn wij in de Vincentius-Vereeniging, maar om het goede te doen, en dan moeten wij ons eigen persoon vergeten.’ Weinige jaren geleden werd te Amsterdam op katholiek-politiek gebied een knoop doorgehakt, hetwelk in vele gemoederen groote beroering teweegbracht. Menigeen, wiens gevoel geschokt was, verklaarde zich aan de openbare betrekkingen, door hem bij Kerk of armen bekleed, te willen onttrekken. Wederom was het Jan van den Biesen, die, niettegenstaande hijzelf ook thans ruim zijn deel had in de miskenningen en verguizingen door een de zaak niet begrijpende menigte, die de ontevredenen weerhield, hun zijn bijna stereotiep geworden gezegde te gemoet voerende: ‘vriend, zoo handelende zoudt gij schade doen aan uw katholiciteit; een katholiek die op een gegeven oogenblik zijn eigen inzichten niet kan vergeten, is geen katholiek meer.’ Door zijn woord en voorbeeld zijn - ik weet het - van de besten en eersten voor het openbaar katholiek leven in de hoofdstad bewaard gebleven. De bereidwilligheid, waarmede hij zijn gaven en diensten beschikbaar stelden, was schier spreekwoordelijk geworden. Zijn kantoor, gelegen in het centrum der stad en ingericht geheel naar den trant des bewoners, zonder de minste weelde of gemakzucht, met het karakteristieke glas melk in den hoek, het eenig voedsel tot het middagmaal - voor meer te gebruiken gunde hij zich den tijd niet -, was den geheelen dag het oord, waar behoeften van allerlei soort gelenigd werden. (Slot volgt.) Mr. A.H.M. VAN BERCKEL. |
|