's Heeren wegen.
Novelle door G. van Neubourg.
(Slot)
Men is gekomen tot aan de bede: ‘Dat gij aan alle geloovige zielen de eeuwige rust wilt verleenen.’
Hier staat de bisschop op, keert zich, den mijter op het hoofd, en in de linkerhand den gouden kromstaf houdend, tot de ter aarde gelegenen, en over hen zijn rechterhand zegenend uitstrekkend, zingt hij op denzelfden toon met heldere bewogen stem tot driemaal toe, telkens een bede verder gaande:
‘Dat Gij U gewaardigt deze uitverkorenen te zegenen, te heiligen, te consacreeren!’
‘Wij bidden u, verhoor ons,’ antwoordt het volle koor.
Straks is de litanie ten einde en zit de bisschop weder neer; de wijdelingen heffen zich op. Twee aan twee komen zij nu neerknielen voor den kerkprelaat, die, staande, zijn beide handen hun op het hoofd legt.
Middelerwijl hebben verscheidene priesters, waaronder wij den grijzen pastoor van Hagendorp op de eerste plaats bemerken, zich ter linkerzij van den bisschop tot een halven kring gevormd, en alle deze leggen, terwijl de wijdelingen zich beurtelings voor elk hunner plaatsen, zeker niet zonder eenige aandoening, hun ook de beide handen een oogenblik op het hoofd.
Nadat allen ter plaatse teruggekeerd zijn, strekken bisschop en priesters de rechterhand nogmaals uit over hen allen te gelijk, terwijl de eerste zegt:
‘Zeer geliefde broeders, laten wij den Heer bidden, dat Hij de hemelsche gave overvloedig uitstorte over deze, Zijne dienaren, die Hij tot het priesterambt verkozen heeft, en dat zij hetgeen zij door Zijn goedheid ontvangen, door Zijne hulp mogen vervullen.’
De schoonste gebeden, zooals alleen de katholieke Kerk bidden kan voor de toekomst der jeugdige priesters, vloeien nu uit het warme hart, van de bevende lippen des eerbiedwaardigen kerkvoogds.
Ten tweeden male komt de te wijden levietenschaar neerknielen voor den officiant.
Deze neemt elk de stool van den linker schouder af, en het gedeelte dat op den rug hangt, slaat hetzelve over den rechter schouder, schikt de stool kruisgewijze hun op de borst en spreekt:
‘Ontvang het juk des Heeren, want Zijn juk is zoet en Zijn last is licht.’ Ze worden tevens met de kasuifel, tot aan de schouders opgeslagen, bekleed: ‘ontvang het priesterlijk gewaad, waardoor de liefde beteekend wordt, want God is machtig om in u de liefde en de volmaakte werken te vermeerderen!’
Vurig gebed wisselt al weer de plechtigheden af, 't gebed, dat alles in Christus' Kerk bezielt, levend en vruchtbaar maakt.
Veni Creator Spiritus! intoneert de zangerige stem des bisschops, die, na de eerste strophe, door het koor gezongen en tot het einde voortgezet, zich van zijn handschoenen ontdoet, en den herdersring aan den vinger steekt om tot de plechtige zalving van de handen der wijdelingen over te gaan. Een voor een knielen zij eerbiedig neer voor hun vorst en vader.
‘Gewaardig U, Heer, deze handen door deze zalving en onzen zegen te consacreeren en te heiligen, opdat alles, wat zij gezegend zullen hebben gezegend zij, en alles wat zij geconsacreerd hebben geconsacreerd en geheiligd zij in den naam van onzen Heer Jesus Christus!’
Zoo bidt hij, zalft, zegent en voegt de handen op elkaar, en een bedienaar bindt ze met een witten doek te zamen, opdat de H. Olie niet verloren ga. Aanstonds toch komen zij aldus terug om den kelk met wijn en water er in, en de patene met de hostie er op aan te raken, waardoor hun de macht gegeven wordt het verhevenste aller offers voortaan geldig op te dragen, het bloedige offer van Golgotha dagelijks op onbloedige wijze te hernieuwen, ten voordeele zoowel van levenden als van dooden.
De overgelukkigen! De buitengewoon bevoorrechten! Ah! wat overstelpt hen een hemelzaligheid door geen woorden te vertolken. Vloeit dan vrij, gij tranen, kostbaarder dan de edelste parelen, vloeit uit de reeds rood gekreten oogen dezer levieten, overvloediger dan ooit op dezen plechtigen, onvergetelijken dag, wiens kostbare herinnering in latere, moeielijke dagen troost, opbeuring, vrede, moed en kracht schenken zal aan den ijverigen zielzorger, aan den gezalfde des Heeren!
Zoo deelt de hemel zich aan de aarde mee, als de aarde zich aan zichzelve ontrukt!
Ondertusschen, terwijl de nieuwgewijden zich de handen op gepaste en gebruikelijke wijze gaan afvegen, volgt Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid in plechtige stilte het H. Misoffer.
Aan de Offerande brengen twee aan twee hun offer: een brandende waskaars. Halfluid bidt de bisschop vervolgens al de gebeden der H. Mis en de nieuwgewijde priesters herhalen ze zachtjes en gezamenlijk.
De vredekus, van den Hoogeerwaarden celebrant ontvangen, wordt onderling gegeven. Het verheven oogenblik der nuttiging naakt, en elk ontvangt thans uit de hand des bisschops 's Heeren Lichaam, dat zij zelven mee geconsacreerd hebben, 's Heeren Lichaam, dat hun ziel ten eeuwigen leven moet bewaren.
Inderdaad! met volle recht kan aanstonds de kerkprelaat het zoo juist passend respensorium intoneeren:
‘Nu zal ik u niet mijne dienaren, maar mijne vrienden noemen, omdat gij alles gekend hebt, wat ik in uw midden deed; gij zijt mijne vrienden, indien gij zult gedaan hebben, wat ik beveel!’
Openlijk en staande leggen allen dan voor hun bisschop getuigenis af van hun geloof, dat zij voortaan zullen prediken, want zij zullen gaan, gezonden gaan, het levensbrood breken voor de geloovigen, hen voorgaan, hen geleiden, hen, die gevallen zijn, opbeuren en den verloren hemel heropenen.
Daarom schenkt aan een ieder hunner de bisschop, nu zij nogmaals voor hem neerknielen, den H. Geest:
‘Ontvang den H. Geest, wiens zonden gij zult vergeven hebben, dien zijn zij vergeven, en wiens zonden gij zult weerhouden hebben, dien zijn zij weerhouden.’
De opgerolde kasuifel wordt ten slotte ontvouwd, en aan allen is de H. wijding des priesterschaps voor eeuwig voltrokken.
Voor het laatst verschijnt ieder nog eens voor zijn bisschop. Deze neemt hun te zamen gevoegde handen in de zijne en vraagt hun:
‘Belooft gij aan mij en mijne opvolgers eerbied en gehoorzaamheid?’
‘Ik beloof!’ klinkt nokkend het antwoord.
‘Dat de vrede des Heeren altijd met u zij,’ is het wederwoord des prelaats, die hun ten slotte den vredekus geeft.
Na deze zielverheffende plechtigheid, die zoo zalvend tot het hart der belangstellenden gesproken heeft, vooral voor hen, die met volle begrip de H. Handeling der wijding gevolgd hebben, zooals de pastoor van Hagendorp, die zich ongetwijfeld een veertig jaren terugdenkend, thans nogmaals de gansche zoetheid dezer plechtige stonde gesmaakt heeft, wachten de ouders, verwanten en vrienden aan de deur der kerk de gelukkige neomisten op, om hen aan het hart te drukken, hen geluk te wenschen en hun eersten priesterlijken zegen te ontvangen.
Nogmaals worden vreugdetranen gestort, die wederkeerig meer zeggen tot het hart, dan de welsprekendste taal vermag.
Onze grijze pastoor, zijn in paaschbest gestoken huishoudster Cornelia en de heer van ‘Rozenhof’ baden met hun pleegkind in het reinste genot. Zij hebben hem omhelsd. Zij hebben voor hem neergeknield, daarna een lange poos zwijgend geweend. Jozef, hun Jozef was nu priester, een braaf, een goed priester, die veel goeds zou gaan verrichten in den wijngaard des Heeren; want hij had veel ijver, wat iets is; hij had veel kennis, wat meer is; maar hij had veel tact, wat alles is.
Langzaam verwijderden ze zich uit de menigte.