Augustus en Tiberius een waar tooververblijf geweest zijn. Nog ziet men er de bouwvallen van het forum, de warme baden en vooral van de twaalf villa's, de Camarelle genoemd, die Tiberius hier ter eere der twaalf halfgoden bouwde en waar hij de laatste elf jaren van zijn leven in wellust en wreedheden doorbracht. Nog wijst men de 425 meter hooge rots, il Salto genaamd, waarvan de dwingeland zijn slachtoffers liet neerstorten.
Thans wonen hier arme visschers, schippers en eenige handelaars; in Anacapri wijnbouwers, olijvenplanters en voortreffelijke koralenvisschers, die met hun barken tot op de kusten van Afrika zwerven.
Waar maar een boom wortel kon schieten, daar hebben de ijverige bewoners er een geplant, terwijl ze soms de benoodigde aarde deels van het vasteland haalden, en het paradijsachtige klimaat, dat zelfs in den barsten winter zacht en gezond blijft, werkt hun pogen krachtig in de hand. Op het eiland groeit een uitstekende witte wijn (Tiberius' tranen) en een roode wijn, die vrij is van den zwaveligen bijsmaak der Napolitaansche wijnen. Ook wint men er voortreffelijke olie, vijgen, citroenen en oranjeappels. De kwartels, die op haar tocht naar het Zuiden en terug in het voorjaar en den herfst bij honderdduizenden over het eiland strijken, worden jaarlijks ten getale van 40 tot 70000 in groote netten gevangen.
Van het hoogste punt van het eiland, den 585 meter hoogen Monte Solaro, waarop de Engelschen het fort di Bruto gebouwd hebben, omvat men met éénen blik de zeeboezems van Gaëta, Napels en Salerno met op den achtergrond de terrasvormig opklimmende bergrijen. Aan de noordkust van Capri, een kleine twee kilometers van de landingsplaats, is de ingang van de beroemde blauwe grot, wier bezichtiging den toerist alleen een bezoek aan het eiland loont.
De meeste schilders, die door de eenige bekoorlijkheden van het toovereiland zijn aangetrokken, vertoonen ons motieven van de kust of een blik op de zee met haar prachtige kleurschakeeringen. Maar het inwendige van het bloeiende plekje gronds levert niet minder verrukkelijke gezichten. De Dresdener kunstenaar, wiens tafereel wij in dit nummer weergeven, vertoont ons zulk een afgelegen hoekje, dat op zich zelf al aantrekkelijk genoeg is, ook al ontwaren we niets van het omringende landschap.
Het is de welig met wingerd begroeide pergola of veranda van een buitenhuis op Capri. De zon boort met haar stralen door het dichte wingerdloof, een weelderige plantengroei omwoekert de stevige steenen palen, die het lichte loofdak dragen. Twee kinderen spelen in de schaduw. Een rustig, zonnig plekje, dat ons de gelukkigen doet benijden, die onder den onbewolkten Italiaanschen hemel hun leven slijten mogen.