Daarmee is intusschen nog niet gezegd, dat de spieren nieuwe krachten hebben gekregen; want dit wordt alleen bereikt door de spieren langzamerhand aan te porren, hoort gij, hare vadsige rust prijs te geven en weer aan 't werk te gaan, zooals dat een fatsoenlijke spier of spierbundel behoort te doen. En zulk een werking op de spieren noemt men heilgymnastiek, een geneeskundige handeling, welke in het begin dezer eeuw het eerst werd toegepast door den Zweed Ling.
De lezer zal me zeker vergunnen, dat ik even stilsta bij het woord heilgymnastiek, want als 't me gelukt, hem van hare werking een duidelijk begrip te geven, kan ik straks over heel veel dingen heenstappen, welke anders een uitvoerige verklaring zouden behoeven.
Laat me dan beginnen met op te merken, dat men bij het woord spieren niet uitsluitend mag denken aan de grootere en kleinere bundels vleesch, waardoor men armen, beenen, hoofd en romp kan bewegen; want binnen in het menschelijk lichaam vervullen zij een niet minder groote rol, en om maar iets te noemen, zijn het de spieren, die de geregelde werking van het hart veroorzaken, daartoe in beweging gezet door den prikkelenden invloed der zenuwen.
Welnu, veronderstellen we eens, dat eene spier werkstaking houdt en er den brui van geeft te doen wat der spieren is. Men gaat naar den dokter, en is deze een man op de hoogte van zijn tijd, dan gaat hij met zijn patiënt naar een heilgymnast. De heeren maken samen de diagnose en nu begint het werk van den heilgymnast.
Nemen we nu maar eens aan, dat de groote, krachtige spier, die we vinden aan het voorbinnengedeelte van den bovenarm, en die tot taak heeft de beweging van den onderarm te helpen uitvoeren, de werkstaker is. Goed! Evenals indertijd de kattendresseur te Amsterdam zijne beestjes allerlei kunstjes liet maken door de zachte woordjes: ‘Poesje, poesje, kom dan!’ evenzoo doet de heilgymnast met de weerbarstige spier.
Zachtjes grijpt hij den onderarm van den patiënt en begint hem langzaam, o zoo langzaam te buigen. Want hij weet zeer goed, dat een spier dit met een muizenvangster gemeen heeft, dat men Poesje-wat-hebt-ge-lieve-jongen! met haar moet spelen, om ze langzamerhand te laten doen wat ze eigenlijk doen moet.
Langzaam, langzaam blijft hij den onderarm bewegen en daarbij vergeet hij niet de spier van den bovenarm op masseursmanier te aaien, en dit heeft op de spier de werking, alsof hij riep: ‘Spiertje, spiertje, doe het nu!’
De spier wordt wakker. Maar dat is niet genoeg, zij moet zelf werken. Daartoe gaat de patiënt meewerken, dat wil zeggen, hij roept mee: ‘Spiertje, spiertje!’ door den arm stijf te houden, terwijl de heilgymnast voortgaat met buigen en aaien. Met tusschenpoozen wordt deze kuur herhaald, de heilgymnast moet krachtiger en krachtiger aan den arm trekken, steviger en steviger aaien, en de kuur houdt op als de spier weer behoorlijk haar plicht doet.
Het spreekt vanzelf, dat de heilgymnast een uitgebreide en nauwkeurige kennis moet bezitten van het spieren-, beenderen- en zenuwstelsel, daar het bijna altijd aan hem ligt, indien de genezing niet wordt bereikt.
Hij moet nl. precies weten wat hij in elk stadium van de spier mag vorderen, hoe dikwijls en hoe lang hij zijn: Spiertje, spiertje! mag blijven roepen, daar een spier op stuk van zaken nog kittelooriger is dan een kat, waar tegenover staat, dat bij een goede behandeling en als alle voorwaarden voor de werking der spier niet geheel en al verdwenen zijn, deze steeds gaat gehoorzamen, wat ik geloof van een poes niet te mogen zeggen.
Maar daar komt nog iets anders bij.
De heilgymnast moet niet alleen de noodige kennis hebben, maar ook moet hij over een buitengewoon volhardingsvermogen kunnen beschikken.
't Zal iedereen toch duidelijk zijn, dat dit buigen van den arm met geen rukken en plukken mag gaan, dat de aangewende kracht bij het buigen gelijkmatig moet toe- en afnemen zoodat nooit een stootsgewijze of door overmaat van inspanning sidderende beweging ontstaat.
En daartoe behoort het vermogen, om te kunnen volhouden, waarvan ik zooeven sprak.
Want het gaat hier niet over één patiënt, maar over vele, en als een heilgymnast enkele uren achter elkaar aldus gewerkt heeft, kan niet van hem gevergd worden, dat hij maar aan den gang blijft totdat hij niet meer kan.
Daarenboven ligt het voor de hand, dat de spier volstrekt geen rekening houdt met de vermoeidheid van den heilgymnast. Zij wil nu eenmaal als de bovengenoemde poesjes behandeld worden en gebeurt dat niet, dan dankt zij er hartelijk voor te doen wat men van haar vraagt.
Men vergete daarbij ook niet, dat de vermoeidheid van den heilgymnast oorzaak kan en moet worden, dat hij zich vergist in de werking der spier, nl. dat hij aan haar gaat toeschrijven wat hij zelf mist, of omgekeerd, bij een toevallige krachtsvermeerdering denkt de spier tot de orde te hebben geroepen, terwijl zij nog rustig in hare rust voortdommelt.
't Is dan ook met een bekend heilgymnast gebeurd, dat hem door een zijner patiënten gevraagd werd, hoe hij het uithield, om zoo dag aan dag aan den gang te blijven. Zijn antwoord was: ‘dat houd ik ook niet uit,’ en inderdaad stond hij kort daarop voor de keus zijn beroep te laten varen of onder zijnen arbeid te bezwijken.
De overtuiging van dit feit, opgedaan in de praktijk, bracht den Zweedschen heilgymnast Dr. Zander er toe, om te beproeven de op den duur machtelooze hand van den heilgymnast te doen vervangen door stoom.
Dit woord is niet geheel juist, maar ik gebruik het hier opzettelijk, om er op te kunnen wijzen, dat de spottende schaterlach, die in de medische wereld opging, toen de toestellen van Dr. Zander bekend werden, zich oplosten in de woorden: ‘Masseeren met stoom!’
Zoover ging in het begin Dr. Zander echter niet.
Als heilgymnast vestigde hij in 't eerst zijne aandacht op toestellen, waaraan de patiënt zelf onder toezicht zou werken, en wel toestellen, welke niet alleen de vereischte beweging zouden geven aan de verzwakte spier of spiergroep, maar ook, dat die toestellen te gelijker tijd naar de kracht van den lijder konden geregeld worden en haar precies aangeven.
En dit is hem niet alleen volkomen gelukt, maar ook vond hij later de massage-toestellen uit, welke door stoom gedreven, de hand van een masseur gedeeltelijk vervingen en zelfs bij sommige inwerkingen, als sidderen en kloppen, ze overtroffen door de regelmatige en onvermoeide kracht, welke zij uitoefenden, eene kracht, welke tegelijker tijd beschikte over de fluweelen hand, noodig voor de teere lichaamsdeelen, en de forsche vuist van een Dr. Metzger.
En ziedaar verklaard, wat er in een medicomechanisch Zander-Instituut gebeurt. Laat me nu overgaan tot de beschrijving van de wijze, waarop Dr. Zander dit moeilijk vraagstuk heeft opgelost en daartoe de inrichting van den heer Hage binnentreden.
( Wordt vervolgd.)