De Potsdammer reuzen.
Men kent de liefhebberij, die de Pruisische koning Frederik Wilhelm I, de vader van den ouden Frits, had voor groote soldaten. Het te Potsdam in garnizoen liggende garde-regiment, dat de koning in het jaar 1714 had opgericht, was dan ook door de heele wereld beroemd als een militair modelregiment van reuzen. Niet minder dan 2500 van zulke exemplaren telde het regiment, dat in drie bataljons met in het geheel 21 compagnieën was verdeeld. Bijna alle volken waren in dat regiment vertegenwoordigd.
In groote en kleine steden had de koning agenten, die hem de grootste en knapste kerels, als het niet anders ging met list of geweld, voor zijn lievelingsregiment moesten aan brengen. Ook de korpscommandanten zochten zich de gunst des konings te verwerven, door te trachten bij de jaarlijksche recrutenwerving de grootste kerels machtig te worden en ze naar den koning te sturen. De sommen, die de anders zoo zuinige koning voor zijn liefhebberij uitgaf, waren even reusachtig als de lengte van zijn grenadiers. Zoo waren er jaren, dat de koning meer dan 20.000 thaler voor het werven van zulke reuzen besteedde, waarvan de kosten gemiddeld op 1000 thaler per man gerekend werden. Een Iersche reus, James Kirchland geheeten, was voor minder dan 7000 thaler niet te krijgen, en de koning betaalde deze voor dien tijd zeer aanzienlijke som heel graag aan zijn Engelschen agent.
Het onderhoud der soldaten van het garderegiment kwam den koning op niet minder groote sommen te staan. De uniform van het regiment was kostbaar en de soldij zoo hoog, dat er grenadiers waren, die zes tot acht thalers per week te verteren hadden. Met het oog op de hooge soldij achtten veel arme edellieden het niet beneden zich, als gemeen soldaat in het garde-regiment de blauwe uniform des konings te dragen.
Maar de lange kerels genoten bovendien nog andere voorrechten. De koning stond hun het uitoefenen van verschillende bedrijven toe: zij mochten een bier- en wijnhuis, eene zaak in koloniale of andere artikelen houden, en wee de burgers, die aan deze ‘groot’ handelaars hun klandizie niet gaven. Daarentegen mochten de reuzen niet zelf den brandewijn drinken, dien zij schonken.
Het grootste genoegen van den koning bestond hierin, aan zulk een reus eene reuzin te koppelen. Zulke gedwongen huwelijken kwamen soms op bevel van Zijne Majesteit tot stand, maar niet altijd tot wederzijdsch geluk. Overal zorgde de koning voor zijn groote blauwe kinderen. Zoo ontmoette de koning eens, toen hij in den omtrek van Potsdam een rijtoertje maakte, een groot en knap jong meisje. Toen hij van haar hoorde, dat ze ongetrouwd was, schreef hij op een stuk papier met potlood het bevel aan den veldprediker, dat hij op staanden voet de overbrengster van het briefje met den ongetrouwden vleugelman van zijn eerste garde-compagnie in het huwelijk zou verbinden.
De koning meende het meisje daarmee een genoegen te doen, maar zij had er geen zin in en wilde niet maar op goed geluk in het huwelijk treden. Zij gaf daarom het open, door haar gelezen briefje van den koning aan een oude weduwe, die zij tegenkwam en die het tegen een kleine vergoeding aan den veldprediker zou bezorgen.
Deze was ten hoogste verbaasd, toen hij de oude vrouw zag, die, toen ze hoorde waar het over ging, de zaak heel aannemelijk vond en zich wel wachtte te vertellen, dat ze het briefje van een ander had overgenomen. De veldprediker, hoe verwonderd ook, wist, dat hij aan het koninklijk bevel moest gehoorzamen. De geroepen vleugelman verscheen, en hoe hij bij het zien van zijn bedaagde aanstaande ook tegenstribbelde, het huwelijk werd gesloten, Later, toen de koning het gebeurde vernam, lachte hij zich bijna een ongeluk en - ontbond het huwelijk weer.
Aan koning Frederik Wilhelms liefhebberij heeft ook het Berlijnsche bankiershuis Schickler zijne grootheid te danken. De beide broeders Schickler waren onbemiddelde bedienden in de zaak van den schatrijken bankier David Splittgerber, die twee dochters had, welke zoowel door schoonheid als door eene meer dan middelmatige gestalte uitmuntten. Dit had behalve veel anderen ook de koning bemerkt en in stilte had hij zich al voorgenomen, de twee meisjes aan twee van zijn grenadiers te koppelen. Hiervan had David Splittgerber den wind gekregen en was daardoor in niet geringe verlegenheid geraakt, want hij wilde in geen geval, dat zijn dochters soldatenvrouwen zouden worden. Van den nood een deugd makend, snelde hij zijn kantoor binnen en vroeg aan de beide bedienden Schickler, of ze op staanden voet zijn schoonzoons wilden worden. Dezen zeiden geen neen en denzelfden avond nog werd het huwelijk voltrokken. De soldatenkoning vischte achter het net, en de nakomelingen van de arme Schickler's werden de rijkste menschen van Berlijn.
De koning bouwde voor de reuzen huizen, die nu nog te Potsdam te zien zijn, gaf hun land, ondersteunde ze met geschenken in geld of in natura, en verleende hun een voorrecht, dat voor hem op den duur heel lastig werd. De reuzen verdienden namelijk nog een aardig duitje extra, doordat menschen, die den koning iets te vragen hadden, zich tot hen wendden, om hun verzoekschrift door hun bemiddeling aan te bieden. De zwakheid van den monarch voor zijn lievelingen ging zoo ver, dat hij verzoekschriften, die hem door de reuzen werden overhandigd, in den regel inwilligde.
Leidden de lange kerels - zij waren enkel parade-soldaten en kwamen nooit in het vuur - in de residentie Potsdam ook een zeer gemoedelijk leventje, de manier, waarop ze bij het regiment werden ingelijfd, was in den regel ver van gemoedelijk. Meest werden zij door de wervers dronken gemaakt en zoo naar Pruisen vervoerd; kwamen zij tot bezinning en durfden zij zich verzetten, dan werden zij op de ruwste manier mishandeld en moesten ten slotte voor het geweld bukken. Velen lieten zich door de hooge geldsom verlokken, maar de meerderheid werd met tegenzin tot den dienst geprest, en daarbij kwamen tooneelen voor, die aan de slavenjachten in Afrika doen denken.
Als de man zich naar den toch niet te zwaren dienst niet wilde voegen en de wanhoop hem tot misdaden dreef, was de koning in den regel nogal genadig en de deserteur werd niet al te hard behandeld. Eens hadden een aantal Serviërs, die hij het garde-regiment dienden, een samenzwering gesmeed, om de stad Potsdam aan te steken en zich dan met het musket in de vuist een weg door Pruisen naar hun geboorteland te banen. Evenzoo probeerden twintig grenadiers van Russische afkomst in 1734 naar hun vader-