grooten mast van het admiraalschip haalde, een belooning van duizend gulden te beurt vallen, en vijf honderd gulden aan hem, die de vlag uit den grooten mast der schepen aan het hoofd van eskaders vermeesterde. Nog waren de volgende premies toegekend: voor de vlaggen van den boegspriet tweehonderd vijftig gulden, voor die van den fokkemast honderd vijftig gulden en voor die van den achtersteven vijftig gulden aan eiken zeeman, die aan de vermeestering zou hebben deel gehad. Ook waren door de Staten op onbekrompen wijs pensioenen vastgesteld voor hen, die in den strijd tegen den vijand zouden worden verminkt. Zoo gaf het verlies der beide oogen recht op een pensioen van 1066 gulden, eenige stuivers en centen, dat van één oog op een pensioen van f 240; het verlies der beide armen gold evenveel als dat der beide oogen; dat van den rechterarm gaf een pensioen van f 333, van den linkerarm een van f 266, enz. enz. Zij ten slotte, die door hun wonden buiten staat zouden gesteld zijn, in hun onderhoud te voorzien, zouden een rijksdaalder per week ontvangen.
Daar niets zoozeer aanmoedigt als het vooruitzicht op een rijke belooning, snelden matrozen en soldaten bij honderden toe, om onder den beminden Tromp op de vloot te dienen. Den 7en Augustus, tegen den avond, kwam deze ten noorden van 's-Gravezande, voer den volgenden morgen in de vroegte voorbij Zandvoort en was om acht uren ter hoogte van Egmond. Daar werd de luitenant-admiraal door den uitkijk verwittigd, dat de Engelsche vloot op vijf mijlen ten Noordwesten was, en spoedig daarop was zij in het gezicht.
Tromp koos de ruime zee, ten einde de Engelschen van Texel te verdrijven en den viceadmiraal De With te ontzetten. Tegen vier uur in den namiddag haalden de Engelsche eenige slechte zeilers in en begon van weerszijden het kanonvuur.
Tromp, die nooit de zijnen in den steek liet, vertraagde zijn vaart en, terwijl hij de Engelschen opwachtte, moedigde hij zijne matrozen aan. ‘Kinderen,’ zei hij, ‘weest moedig, het oogenblik daartoe is gekomen!’ Het gevecht begon ter hoogte van Katwijk, en Tromp had met zijn eskader de heele Engelsche vloot, honderd twintig schepen sterk, tegenover zich.
Deze zeeslag, zoo dicht bij de kust, vervulde de bewoners met schrik. Het geluid van den donder van het geschut deed de duinen trillen; meer dan duizend vuurmonden donderden te gelijk en deden Zandvoort en Egmond op hun grondvesten daveren, maar door de duinen waren zij tegen den ijzerregen beschut.
De commandant De Ruyter en de vice-admiraal Jan Evertsen hadden een verwoeden aanval te doorstaan; zij verloren maar weinig volk, hoewel hun schepen bijna reddeloos werden geschoten. Tegen den avond naderde Tromp om hen te helpen, en het gevecht hield eerst een uur na het ondergaan der zon op. Toen gingen de vloten uiteen, zonder een van beide een aanmerkelijk voordeel te hebben behaald.
Tromp gaf tegen middernacht aan de Staten kennis van den uitslag van het gevecht. Het was de laatste brief, dien de held schreef, want twee dagen later zou hij op het veld van eer vallen. Hij eindigde zijn schrijven met te zeggen, dat, indien De With zich met zijn eskader kon vereenigen, hij, naar alle menschelijke berekeningen, de vaderlandsche kusten van den v and hoopte schoon te vegen.
Den volgenden morgen was het onmogelijk den strijd opnieuw te beginnen, daar de wind te hevig was; maar deze omstandigheid was den Hollanders gunstig, daar zij het eskader van De With het vertrek van Texel vergemakkelijkte. Deze bereikte met zeven en twintig oorlogsschepen en vier branders tegen middernacht de hooge zee, terwijl het eskader van Tromp dicht bij de monding van de Maas het anker uitwierp. In den avond van den 9en Augustus vereenigde De With zich in het gezicht van den vijand, die het, maar tevergeefs, trachtte te verhinderen, met het gros der vloot onder luitenant-admiraal Tromp.
Den volgenden dag, Zondag 10 Augustus, stonden de vijandelijke vloten tegenover elkaar op vijf mijlen van de kust, ter hoogte van Ter Heide en Scheveningen. Tromp voerde den rechter-, De Ruyter den linkervleugel aan, de vice-admiraal Jan Evertsen het centrum, de vice-admiraal De With met den schout-bij-nacht Piet Floriszoon de achterhoede.
De vloot, aldus in vijf eskaders verdeeld, was om zeven uur in den morgen onder het bereik van den vijand. De onversaagde Tromp drong tot in het midden der Engelsche vloot door en verbrak haar gevechtslinie. Nooit was het begin van een strijd verwoeder: de zon werd, bij de eerste schoten, door zooveel duizenden kanonnen gelost, door eene dikke rookwolk verduisterd; het gedonder van het geschut deed het strand daveren en werd door de hooge duinen met een nog ontzettender geraas weerkaatst; het bloed van eene menigte dapperen verfde de zee en deze verslond strijders en schepen.
Tromp had reeds eenmaal met zooveel voordeel de Engelsche linie verbroken, dat de overwinning zich voor de Hollanders begon te verklaren. Hij besloot bij gevolg tot een tweeden aanval. Opnieuw doorgedrongen in het midden van het gros der vijandelijke vloot, wist hij de plichten van een goed vlootvoogd met die van een dapper matroos te vereenigen. Altijd kalm midden in het moorddadigste vuur, gaf hij zijne bevelen met de meeste juistheid, zonder ooit de minste gunstige kans te laten voorbijgaan. Nu stond hij op de kampanje, en bijna op hetzelfde oogenblik vond men hem op het dek en bij de batterijen, iedereen door zijn voorbeeld electriseerend.
Weldra zag onze Tromp zich door een woud van vijandelijke masten omringd, en bemerkende dat men hem niet te hulp kwam, hoorde men hem spijtig zeggen: ‘Komen ze nu niet? Moet ik dan altijd de eerste en de laatste aan het werk zijn? Moet grootvader zich altijd het eerst in den muil van den wolf storten?’ Ondanks de ontzettende overmacht van den vijand verdedigde hij zich met de grootste onverschrokkenheid, en het kanonvuur werd zoo hevig, dat zijn schip verloren was in eene wolk van vuur en rook. De Engelsche schout-bijnacht, gevolgd door verscheidene fregatten, bestookte hem aan bakboord en aan stuurboord. Eindelijk werd de noodlottige musketkogel afgeschoten, die den dapperen admiraal onder het hart trof, op het oogenblik dat hij de kampanje verliet, om de orde in de batterijen te herstellen. Doch bijna op hetzelfde oogenblik, dat de held, die zoo dikwijls den vijand had doen beven, viel, loste een der soldaten van het admiraalschip de Brederode een zoo wèl gemikt musketschot, dat de kapitein van het fregat, vanwaar het noodlottig schot was gelost, en die trotsch op de overwinning met den degen in de vuist op zijn achterkasteel stond, morsdood neerviel.
De Hollandsche admiraal, die met de meeste voorzorg in zijne kajuit op kussens was neer gelegd, gaf weldra den geest, nadat hij eerst nog zijn mannen had aangespoord, wakker hun plicht te doen, en zijne ziel alsmede die zijner wapenmakkers aan de goddelijke barmhartigheid had aanbevolen.
Dit was het uiteinde van een der grootste zeehelden, in den ouderdom van bijna zes en vijftig jaren; zoo viel hij roemrijk voor de eer van zijn land, waaraan hij bij voorbaat het offer van zijn leven had gebracht.
Piet Hein, in 1629 aan zijn zijde gesneuveld, had altijd hulde gebracht aan zijn moed en uitstekende verdiensten en verklaard, dat hij veel dappere scheepsvoogden had ontmoet, maar dat hij bij ieder hunner een zwakke zijde had ontdekt, terwijl hij daarentegen bij voortduring in Tromp de vereeniging van alle deugden en hoedanigheden had bewonderd, die den bevelhebber en den grooten man onderscheiden.
De Brederode wist zich een weg te banen dwars door den vijand en zich bij het gros der vloot te voegen. Iedereen verwachtte ongeduldig het sein om den vijand te enteren, toen de bevelhebbers onverwachts aan boord van het admiraalschip bescheiden werden. Diep getroffen bij het vernemen der tijding van den dood van hun wakkeren admiraal, achtten zij het voorzichtig dien geheim te houden, ten einde het scheepsvolk niet te ontmoedigen, en de commandant van het admiraalschip kreeg bevel, de rouwvlag niet te hijschen. Ieder haastte zich nu, aan boord van zijn schip terug te keeren, brandend van verlangen den dood van den admiraal op den Engelschman te wreken. Voor de derde maal drong de vloot in het midden der Engelsche gevechtslijn door, maar het schip van den vice-admiraal Jan Evertsen, die sedert den dood van den admiraal het opperbevel voerde, werd zóó toegetakeld, dat het zich, ten einde niet in handen van den vijand te vallen, op sleeptouw moest laten nemen.
De Ruyter, die met zijn schip, dat veertig kanonnen voerde en honderd vijftig koppen telde, steeds in het heetst van den strijd was geweest, opende een ontzettend vuur op de vijandelijke schepen. Maar hij zelf verloor veel volk, den fokkemast en de groote ra, alleen de bezaansmast stond nog overeind; en van al zijne ammunitie had hij nog nauwelijks zevenhonderd pond kruit en eenige kanonskogels over. Ook het schip van De Ruyter moest ten laatste op sleeptouw genomen worden.
Maar de Engelschen waren er niet beter aan toe en hun heele vloot zou in handen des vijands gevallen zijn, indien niet meer dan vijf en twintig Hollandsche schepen lafhartig de gevechtslinie verlaten hadden en naar Texel gevlucht waren. Tevergeefs zond de vice-admiraal De With hun verscheiden kanonschoten na, om hun den steven te doen wenden. Met het overschot zijner vloot maakte hij zich gereed, den vijand opnieuw aan te vallen, doch deze achtte het voorzichtiger, zich aan de Engelsche kust in veiligheid te gaan stellen.
In Engeland schreef men zich de overwinning toe, maar de Hollanders eischten voor zich die eer op, omdat zij, zwakker dan de Engelschen wat het aantal schepen en koppen betrof, hun doel met minder verliezen bereikt en den vijand gedwongen hadden, de kusten en havens te verlaten, die hij verscheiden weken geblokkeerd had gehouden.
Mocht Holland minder verliezen tellen dan de Engelschen, het had het grootste verlies geleden in den dood van luitenant-admiraal Tromp, met De Ruyter de grootste zeeheld, dien Holland heeft opgeleverd. De Algemeene Staten vereeuwigden de nagedachtenis van den held door voor hem in de Oude Kerk te Delft een marmeren praalgraf op te richten. En thans heeft zich te Rotterdam, waar de admiraal het levenslicht aanschouwde, eene commissie gevormd, om voor hem een standbeeld te doen verrijzen, waarop hij zeker meer aanspraak heeft dan een man als Tollens. Maar beter dan door praalgraven en standbeelden wordt zijne nagedachtenis levendig gehouden door zijn grootsche daden, die een der roemrijkste bladen en vullen uit de geschiedenis.