kwamen zoeken in het stille Zuid-Beiersche dorp.
Op bladz. 177 van den 10en jaargang der Belgische Illustratie kan men het portret vinden van den verdienstelijken pastoor, benevens eene beknopte levensschets; hier echter zullen wij ons bepalen tot het meedeelen van eenige bijzonderheden omtrent het dorp, of liever de badplaats Wörishofen.
Die Wörishofen zien wil, moet er 's winters heengaan; een koudwaterkuur is nooit zoo eigenaardig om te zien als precies in den winter, als het sneeuwt en vriest en de ijskegels aan de pompen hangen.
‘Brr!’ zal menigeen zeggen, ‘'s winters in 't koud water, 't is niet om uit te houden. Als men daaraan denkt is men onwillekeurig geneigd de kachel nog eens op te porren.’
En als men de kachel dan eens ter dege heeft opgestookt, kan men het lot beklagen van de ongelukkigen, die in 't hartje van den winter door de helpers van den pastoor met ijskoud water worden begoten of bespoten en die daarna bibberend van kou op hun bloote voeten uit het badhuis zien te ontsnappen om door een geforceerde wandeling door het nare dorp een weinigje natuurlijke warmte terug te krijgen.
Dergelijke voorstelling maken zich veel menschen als ze in 't tegenwoordig seizoen maar van Wörishofen hooren praten.
Hoe is 't echter in Wörishofen gesteld?
Vooreerst is het dorp niet meer wal het vroeger was. Toen moesten de zieken per as van de kleine statie Türkheim, een goed uur sporens onder Augsburg gelegen, naar het dorp worden gebracht; 's winters ging de tocht per slede. Maar nu behoeft men te Türkheim slechts in de electrische tram te stappen, die u zonder oponthoud naar het 10 kilometer verder gelegen Wörishofen brengt. Het sneeuwt met regelmatig groote vlokken, en voor zoover men zien kan bemerkt men reeds bij den ingang van het dorp, dat men zich omtrent Wörishofen een heel verkeerde voorstelling heeft gemaakt. Het kleine dorp van vroeger, met hoogstens een paar prullerige winkeltjes is een badplaats geworden van beteekenis. Groote huizen, kolossale hotels en een menigte vreemdelingen, die de tram voorbijsnort, bewijzen genoeg, dat er leven en vertier is.
De tram houdt stil, eene groote menigte is komen kijken wat voor vreemdelingen er uit stappen; daar staan mannen en vrouwen, van elken leeftijd, van allerlei maatschappelijke positie en op de meest verschillende wijze gekleed; maar op één punt komen ze bijna allen overeen. Ze dragen geen kousen of schoenen. Bedaard staan ze in de sneeuw, alsof het al z'n leven zoo hoorde; enkelen, die misschien pas hun koud bad of hun begieting hebben gekregen, loopen als gekken op en neer, sommigen zonder hoed, zeer weinigen met sandalen aan de voeten op de wijze van een capucijn; maar de echte Kneippiaan versmaadt die dingen, hij gaat blootvoets en is niet vervaard voor scherpe steentjes of een stukje glas. En die menschen zien er over 't algemeen genomen niet ziekelijk uit; er zijn stevige kerels bij, jonge dames met kleuren als boeien, die hare zwakke gezondheid door de kou en de vrije beweging in de open lucht hebben gehard. Want men kan de geneeskracht der wateraan-wendingen zooveel roemen als men wil, het verblijf in de frissche lucht en het thuis laten van alle zorgen zijn ongetwijfeld groote factoren tot het herkrijgen der gezondheid.
En honderden menschen krioelen daar dooreen in het dorp, waar bijna alle Europeesche talen en tongvallen gesproken worden. Meen nu niet, dat allen er grimmig of bevroren uitzien; integendeel, de kou doet hun goed en het ijzige water verwekt warmte door snellere strooming in het bloed te brengen. Bij voorkeur zoeken ze zelfs het water op; kijk maar eens in de Beek, een ondiep watertje, dat door het dorp loopt en door zijn snelle strooming maar zelden dichtvriest.
Wat de Rijn is voor Duitschland, dat is de Beek voor Wörishofen.
Kijk dien jongen man eens op onze gravure, hoe dapper hij er doorheen plast, terwijl de ijsschollen nog aan den kant zitten; en die dame, neen, zij lijdt ook geen kou en ze zal bij haar thuiskomst ongetwijfeld hartelijk moeten lachen om de verbazing van een of andere oude tante, die maar niet begrijpen kan, dat iemand zonder dood te gaan, blootshoofds en blootvoets over de sneeuw kan loopen.
Maar op andere tijden is de Beek bijna te klein om aan alle liefhebbers een plaatsje te geven; dan kan men soms een heele processie badgasten achter elkaar tusschen de smalle oevers door het water zien wandelen in de zalige overtuiging dat ze er veel gezondheid uit opvisschen.
Van afstand tot afstand staan groote nieuwe gebouwen; 't zijn hotels of badinrichtingen; winkels verrijzen er als uit den grond en de voormalige boeren van Wörishofen leven nu van de talrijke vreemdelingen. In vele straten vindt men slechts magazijnen met Kneippartikelen, Kneippbrood, Kneipplinnen, -koffie enz. en vooral portretten.
't Is tien uur 's morgens. Iederen dag van 9-11 en 's middags van 3-5 uur is pastoor Kneipp te consulteeren.
In het Kurhaus voor mannen (er zijn er nog twee andere in Wörishofen: een voor vrouwen en een voor kinderen) ontvangt de pastoor zijne zieken. Het gebouw, dat 72 kamers bevat, staat onder leiding der Broeders van Barmhartigheid.
't Is altijd druk in de groote wachtkamer; menschen van eiken stand en eiken landaard kan men er ontmoeten. Allen loopen rond met een Kneippboekje, dat behalve eene menigte gedrukte raadgevingen en wenken een aantal witte blaadjes bevat, waarop straks de pastoor de te volgen behandeling zal neerschrijven, want het koud water wordt door hem op de meest verschillende wijzen aangewend.
Om de beurt of twee aan twee worden de patiënten in het kabinet van pastoor Kneipp toegelaten. De pastoor van Wörishofen is nu 76 jaar oud, een sterke, flinkgebouwde man, breed in de schouders, eene levende reclame voor zijn systeem. Zelf gaat hij niet blootvoets; waarom zou hij het doen? hij is gezond en sterk. Maar graag vertelt hij nog, hoe in zijne jeugd de watergeneeskunde hem het leven redde.
Tijdens het consult zit de pastoor in een grooten leuningstoel voor eene lange tafel, omringd door een aantal Broeders, waaronder op de eerste plaats Broeder Reile, zijn beste leerling en aangewezen opvolger; eenige dokters zijn mede aanwezig.
Vader Kneipp, zooals de parochianen hem meestal noemen, neemt den patiënt in 't verhoor, een bladzijde in zijn boekje wordt volgeschreven en dan kan hij, overeenkomstig zijn keus of fortuin, de kuur volgen in Wörishofen of in een der talrijke Kneippinrichtingen, die overal ter wereld zijn in 't leven geroepen.
's Middags om vijf uur geeft de pastoor nu en dan eene conferentie; bij mooi weer geschiedt het in de open lucht, maar bij slecht weer geschiedt het in een groote zaal. Geen wonder dat die conferenties veel volk trekken, allen zijn benieuwd den pastoor zijn geneesmethode te hooren verklaren; de rijke joodsche bankier staat er naast den eenvoudigen dorpskapelaan; de Russische prinses heeft tot buurvrouw eene arme Beiersche boerin.
In den laatsten tijd is meer dan eens gezegd: men hoort zoo weinig meer van Kneipp, zou 't niet gedaan zijn met de waterkuur? De cijfers bewijzen het tegendeel. In 1892 kwamen er 30.000 zieken naar Wörishofen; in 1896 telde men er meer dan 60.000.
Of ze allemaal genezen zijn? Of de meesten er genezen? Die vragen zijn niet te beantwoorden noch te Wörishofen noch op welke andere badplaats ook. Pastoor Kneipp is trouwens eerlijk genoeg om te bekennen: ‘Zelfs het water kan de onsterfelijkheid niet geven.’
Wörishofen is geene badplaats om er voor zijn plezier naar toe te gaan; dat plassen door het water en dat loopen blootvoets is heel aardig om te zien en vanzelf doet men er een beetje aan mee; maar de Kneippkost, bestaande uit Kneippsoep, Kneippbrood, Kneippbier en Kneippkoffie begint een lekkerbek al gauw te vervelen. En dan, bij langer verblijf in Wörishofen is men toch aan z'n fatsoen verplicht minstens een beetje ongesteld te zijn om door de andere patiënten niet als een wonderdier te worden aangekeken. Dat de gezonden dus maar thuisblijven. En als ze ziek worden? Nu ja, dan kunnen ze altijd nog keus maken tusschen eene flesch medicijn of den gieter van pastoor Kneipp.