werkzaam zijn, woelt en kookt het ook voortdurend op Kreta. Maar de beweging hier is van een geheel anderen aard. Sedert den laatsten grooten opstand van 1867 tot 1869 is dit schouwspel om zoo te zeggen aan de orde van den dag geweest. Het heeft niets geholpen, dat de Turksche troepen in die jaren op vreeselijke wijze hebben huisgehouden. Als toen het woeste gehuil der Muzelmansche dwepers in de woningen der Kretenzers doordrong, sidderden vrouwen en kinderen voor hun leven. Maar als weerwraak lieten ook de Sphakioten het niet aan gruwelen ontbreken. Dit kwam geheel overeen met hun ongetemde natuur en het oude Oostersche spreekwoord: ‘Oog om oog, tand om tand.’
Aan vroegere oorlogen herinneren de steden aan de kust. Als men de haven der hoofdstad van het eiland, de stad Kandia (niet te verwarren met het in den laatsten tijd veelgenoemde Kanea) binnenloopt, ziet men rondom de geweldige Venetiaansche vestingwerken, wier verdediging door de soldaten der doge-republiek voor alle tijden merkwaardig is geworden. Drie jaren (van 1667 tot 1669) duurde de verdediging, waarbij de Venetianen 30.000 man verloren en 50.000 kanonkogels verschoten, terwijl de belegeraars met 40.000 kanonkogels, 15.000 bommen en 20 000 granaten antwoordden. Thans is het stil in die haven, de muren zijn in verval en de paleizen uit den bloeitijd van Venetië al twee eeuwen een puinhoop. Daartusschen verheffen zich de Mohammedaansche winkels, door palmen overschaduwd.
Op eenige mijlen van de stad ligt Gnossos, de plaats van het wereldberoemde doolhof. Daar, in de idyllische eenzaamheid met haar rijkdom aan weelderige planten, waart de geest van koning Minos om, die Kreta tot een der bloeiendste rijken der oudheid had gemaakt, en van wien de Grieken droomen, dat het eenmaal weer zoo zal zijn.
In de lente van 1896 kwamen de Kretenzers, getergd door de schaamtelooze onderdrukking der Turken, opnieuw in opstand. Het middelpunt der beweging vormde, evenals vroeger, het Westen van het eiland, voornamelijk de stad Kanea. Reeds in April kwam het hier, onder de oogen der in de voorstad Halepa verblijf houdende Europeesche consuls, tot verbitterde straatgevechten. De Turken, van volkomen straffeloosheid verzekerd, drongen de huizen der Christenen binnen, plunderden en moordden naar hartelust.
De consuls, die maar met groote moeite het leven en den eigendom hunner landgenooten wisten te beschermen, vroegen om oorlogsschepen, die spoedig naar Kreta koers zetten en in de haven van Soeda voor anker gingen. Te gelijker tijd werd door de Porte, onder de pressie der groote mogendheden, de Landdag, die maar een zeer geringe mate van zelfstandigheid genoot, tegen het einde van Mei bijeengeroepen.
Middelerwijl duurde het moorden en plunderen voort. Het aantal opstandelingen klom langzamerhand tot 5000 man, van wie er 2000 het Turksche garnizoen te Vamos belegerden. De Sphakioten, altijd bereid den strijd met de Turksche verdrukkers aan te binden, kwamen uit hun bergen te voorschijn en gaven den Muzelmannen overal de handen vol. Deze laatsten durfden de koe niet bij de horens grijpen, en zoo bleef het hoogland van Sphakia, waar Turksche legerafdelingen meer dan eens in de pan gehakt waren, tot dusver van hen verschoond. Daarentegen was de Porte onverstandig genoeg, op het eiland een militair element over te planten, dat uitstekend geschikt was om de wilde hartstochten nog meer te doen ontvlammen. Dit element waren de zoogenaamde Benghasis, een soort van ongeregelde troepen uit Tripolis.
Te Kanea gaf de moord op een Bazi-Bazoek het sein tot een afschuwelijk bloedbad, hoewel middelerwijl de vreemde oorlogsschepen waren aangekomen. Nu breidde de beweging zich ook naar het Oosten uit. Te Kanea en Retymo werden straatgevechten geleverd, allerwegen werden christelijke dorpen geplunderd, en uit weerwraak werden kleine Turksche detachementen door de opstandelingen in de pan gehakt. De toenmalige gouverneur-generaal van het eiland, Turkhan pasja, was niet in staat, de uitspattingen der Turksche soldaten tegen te gaan, daar hij met den militairen gouverneur Izzedin, die voor den aanlegger der gruwelen werd gehouden, op gespannen voet stond.
Ondertusschen werd het garnizoen te Vamos door de opstandelingen steeds meer in het nauw gebracht, waarin de Porte aanleiding vond, versterkingen naar het eiland te zenden. Te gelijker tijd wendden de opstandelingen zich om hulp tot Athene. De Grieksche regeering richtte een vertoog tot den sultan, de consuls verhieven hun waarschuwende stem en de Porte zocht tijd te winnen. Het plunderen en platbranden der christelijke dorpen duurde echter voort, en aan de noordkust van het eiland kwamen duizenden vluchtende vrouwen en kinderen bijeen, die naar Griekenland wenschten te worden overgebracht.
Den laatsten Mei behaalden de Turksche troepen een overwinning op de opstandelingen: zij ontzetten het garnizoen van Vamos, dat ongedeerd te Kanea terugkwam. Den 8n Juni bombardeerde een Turksche kruiser de kust bij Poekolles, en voorbijvarende schepen zagen des nachts herhaaldelijk den heelen gezichteinder van het eiland rood gekleurd door de vlammen van brandende dorpen. De opstandelingen betaalden, waar ze konden, de Turken met gelijke munt. De toevoer van wapens en ammunitie door Grieksche schepen werd door den vorm der kust begunstigd. De opstand won meer en meer veld, zoodat de Porte, bovendien door de mogendheden aangespoord aan dezen toestand een einde te maken, eindelijk zich tot concessies bereid verklaarde. Nog voor het einde van Juni werd de onbekwame gouverneur Turkhan pasja teruggeroepen en vervangen door George Berovitsj pasja, tot dusver vorst van Samos. De sultan verzekerde verder, dat met het openen van den Landdag, wat op den 29en Juni was bepaald, eene algemeene genade zou gepaard gaan.
Den grondslag voor een vergelijk zou het verdrag van Halepa vormen, maar de opstandelingen verklaarden zich daar niet mee tevreden. Zij verlangden, en terecht, meer en beter waarborgen tegen de geweldenarijen der Turken.
Het verdrag van Halepa bepaalt, dat de burgerlijke gouverneur van het eiland, waarop de Christenen een overwegende meerderheid uitmaken, een Christen is, dat de districtshoofden tot den godsdienst behooren, die in het district de meerderderheid heeft, en dat de helft der inkomsten voor openbare werken op het eiland moet gebruikt worden. De Nationale Vergadering verlangde meer: de post van militair commandant moest opgeheven, de burgerlijke gouverneur met meer gezag bekleed en het tolwezen hervormd worden. Ja, er waren er, die reeds de Grieksche vlag geplant hadden en aangemoedigd werden door de komst van landslieden, die wapenen en levensmiddelen brachten.
Nu keerden de mogendheden zich tegen de opstandelingen. Hun werd te verstaan gegeven, dat de revolutionnaire partij, met het oog op de tegemoetkomende houding der Porte, alle aanspraak op genegenheid van Europa zou verbeuren, indien zij niet de hand tot vrede en verzoening wilde reiken.
Eindelijk kwam de Nationale Vergadering bijeen. Half Juli waren 25 christelijke en 22 Mohammedaansche afgevaardigden verschenen, nadat Abdoellah pasja, de militaire gouverneur, van de Porte last had gekregen, de vijandelijkheden te staken, mits de troepen niet werden aangevallen. Maar reeds in de eerste zittingen kwam het tot protesten en heftige tooneelen, daar weldra bleek, dat het den sultan met zijn toegeven geen ernst was. Heel het bijeenroepen van den Landdag was niets meer dan eene schijnvertooning om den mogendheden zand in de oogen te strooien.
Er kwam dan ook niets tot stand, en de Porte zette hare trouw looze politiek voort, tot in het begin van dit jaar opnieuw de opstand uitbrak, of liever de strijd om de vrijheid en onafhankelijkheid begon, waarbij het kleine Griekenland, dat niet langer werkeloos den moord zijner stamgenooten wilde aanzien, een koningszoon met eene vloot te hulp zond.
Onze lezers kennen uit de dagbladen al de bijzonderheden van deze heldhaftige worsteling tegen de Turksche dwingelandij en.... de onchristelijke politiek der christelijke groote mogendheden. Zij allen vormen ongetwijfeld met ons den wensch, dat voorgoed de banden tusschen Kreta en het Turksche rijk verbroken worden en het eiland onder het vreedzaam bestuur van Griekenlands koning eene kalme, gelukkige toekomst te gemoet ga.