De expeditie Hourst op den Niger.
Tegen het einde van het jaar 1893 verliet een zending, belast met het in kaart brengen van den Niger, een der reuzenstroomen van Afrika, de Fransche hoofdstad. Al wel tien jaar vroeger had de luitenant ter zee Davoust, die het bevel voerde over de Niger-flotielje, het plan gekoesterd, die rivier tot aan de monding af te varen. Maar eerst in 1893 was het den luitenant ter zee Hourst, den vriend en opvolger van Davoust, die op zijn post gevallen was, gelukt, de goedkeuring der regeering op zijn plan te verkrijgen. Hij vertrok dus, de stukken van een vaartuigje van aluminium, twaalf meter lang en dat den naam van Jules Davoust droeg, met zich voerende.
luitenant ter zee hourst, commandant der Niger-expeditie.
Maar het uur van vertrek was nog niet geslagen. Op bevel van hooger hand moest het schip te Badoembé aan den Senegal blijven liggen en werd de tocht uitgesteld. Eerst in Augustus 1895 kreeg commandant Hourst bericht, dat hij kon vertrekken. Met hoeveel ijver en vuur werd het schip uit het stof, waaronder het lag te sluimeren, te voorschijn gehaald! Te Bafoelabé, eveneens aan den Senegal, werd het in elkaar gezet, met veel plechtigheid gedoopt en vervolgens weer uit elkaar genomen, om het naar Koelikoro over te brengen, waar het den tocht op den Niger zou beginnen. De Davoust had twee gezellinnen, de Enseigne Aube, een houten scheepje van 10 meter lengte, en een klein dienstvaartuig, de Dantec. Den 22en October was men zeilree.
De zending bestond uit den luitenant ter zee Hourst, commandant, Baudry en Bluzet, luitenants der zee-marine, en dokter Taburet, van de marine, verder een dertigtal manschappen, tolken, bedienden enz.
de eerw. pater hacquard, overste der Witte Paters te Tomboktoe.
Tot Tomboktoe leverde de tocht niets bijzonders op. Hier voegde de bekende pater Hacquard, van de Witte Paters van kardinaal Lavigerie en overste der missie van Tomboktoe, zich bij de expeditie. Er is geen vroolijker en opgewekter reisgenoot te bedenken, niemand ook, die beter dan hij de Toearegs kent.
Den 22en Januari 1896 verliet de flotielje Kabara in de nabijheid van Tomboktoe. Drie dagen later maakte men halt te Kagha, waar de Koenta's, een stam van vrome Arabieren, de reizigers met hun bekende gastvrijheid ontvingen. Hun tegenwoordig hoofd, een zeer jonge man, Sidi Al Oeata, is een achterneef van Ahmed Beckay, die indertijd den vermaarden ontdekkingsreiziger dr. Barth zoo gastvrij had opgenomen. Onmiddellijk deed in de streek het gerucht de ronde, dat luitenant Hourst de zoon was van den beroemden dokter, want Ahmed Beckay had voorzegd, dat dr. Barth een zoon zou krijgen, die eenmaal met drie booten op de rivier zou verschijnen. Luitenant Hourst had er vrede mee, dat hij de zoon van dr. Barth was.
Zoodra men Kagha voorbij was, zag men aan de oevers van den stroom sterkgebouwde mannen verschijnen, die in heldhaftige houdingen hun schapen hoedden, soms op de hooge, witte duinen groepen mannen in zittende houding, die de drie booten der blanken met hun levendige vlaggen zagen voorbijvaren, zonder dat zij er zich om schenen te bekommeren.
Maar weldra werd deze kalmte door een beetje beroering afgewisseld. Men voer door het land der Aoellimiden. Men was juist in den tijd der Rhamadan; de maraboets roerden zich, men vertelde dat de blanken duivelachtige dingen bij zich hadden: geweren, die zonder ophouden werden afgevuurd, kogels, die acht dagen door het struikgewas vlogen, een machine, die sprak, een ijzeren paard. Maar de vrede werd niet verstoord. De machtige Madidoe, die te Gao al zijn mannen om zich heen verzameld had, verklaarde zich de vriend en beschermer der reizigers, en de phonograaf werd een machtig middel tot beschaving, terwijl het rijwiel in snelheid wedijverde met de kleine paardjes der nieuwe bondgenooten.
Zonder de vredelievendheid van Madidoe zou de expeditie verloren geweest zijn. Honderd mijlen beneden Gao, bij Ansongo, begint een reeks moeilijkheden voor de scheepvaart, welke dr. Barth, hoewel deze den weg over land maakte, vermoedde. De rivier was geheel versperd met tallooze eilandjes en rotsen, met stroomversnellingen, draaikolken enz., en dat over een afstand van 450 mijlen. Den 15en Maart droeg pater Hacquard voor de stroomversnelling van Labezenga de H. Mis op en gaf den zegen: de booten scheurden, maar werden spoedig gekalfaterd. Zoo kwamen de Franschen in het land van Say, daar Madidoe op hun weg alle moeilijkheden had geëffend, door te bevelen, dat zij altijd gidsen, goed eten en een goed leger moesten hebben.
Maar Say, waar men den 8en April aankwam, was nog niet de zoozeer gewenschte haven, en men moest op zijn hoede zijn voor Ahmadoe, den ouden vijand, wiens invloed in die streek nog was toegenomen. Toch moest men uitrusten, de booten, die veel averij hadden bekomen, wat opknappen, en wachten tot de rivier genoeg gestegen zou zijn om de reis voort te zetten. Dit duurde vijf en een halve maand, in welken tijd de expeditie van Hourst op een eiland, zes kilometer van Say, het fort Archinard bouwde.
Den 15en September was het water gunstig en de expeditie hernam haar weg naar zee. Zij kwamen door Dendi, waar men hun, daar de bevolking veel van de Toearegs had te lijden gehad, een geestdriftige ontvangst bereidde; te Ilo zagen zij iets van de praal der oude fetisjistische koningen van Sokoto. Gewoon als zij waren aan de steenen in de rivier, konden de stroomversnellingen te Javerie hen niet weerhouden. Eindelijk waren zij te Boessa, waar de koning hen op de meest gastvrije wijze ontving. Niets ontbrak aan de receptie: bezoeken van de leden der koninklijke familie, aubades met muziek van violen en trompetten. Maar zij hadden haast en moesten vertrekken. Weer liet men zich afglijden en weer lukte het. Acht