Mgr. Henricus Alphonsus Maria Joosten,
Titulair bisschop van Marciana, apostolisch vicaris van Curaçao.
Een leven, alleen gewijd aan de zorgen, aan het geluk van een vaderlijk bemind volk, een leven, vol adel en zelfverloochening, dat nooit leefde voor zich zelf, doch dat opging in het vurig en rusteloos streven naar het zedelijk en - waar het kon - tijdelijk welzijn van zijn volk, dat leven God op te dragen als een offer voor dat volk om te lijden een onbeschrijfelijk lijden met den glimlach der liefde op het gelaat, en te sterven met de geestdrift der liefde, dat is meer dan edel en grootsch, dat is een heldendood in den hoogsten en heiligsten zin.
Die hem hebben gekend, die hem zagen lijden en sterven, zullen erkennen met eerbied en dankbaarheid, dat de man, wiens beeltenis in dit nummer prijkt, dat offer heeft gebracht, dat lijden leed, dien dood is gestorven.
Hij leed, hij stierf als een offer van zijn plicht.
‘Een leven, ontloken met al de blijde vooruitzichten van rijke gaven naar geest en hart; de beminnelijkste openbaring eener priesterlijke ziel, vol toewijding en medelijdende liefde, de meest gezegende werkzaamheid in een verheden staat en bij de volle rijpheid van oordeel en ondervinding; al deze zegeningen schenen eensklaps te verdwijnen, toen een vreeselijke ziekte zich als een nacht over dezen man van smarten begon uit te spreiden.’Ga naar voetnoot1)
In den avond van 18 Dec. van het vorige jaar ontviel aan het Nederlandsch episcopaat een waardig en edel kerkvorst, aan de missie van Curaçao een vaderlijk weldoener, die voor haar alles was en slechts leefde en streefde voor haar, aan de priesterschap een gezalfde vol heiligen ernst en priesterlijken geest, aan de orde van Sint Dominicus, een eenvoudig nauwgezet kloosterling, vol broederlijke liefde en vurigen ijver, aan Nederland een trouw, aan Kroon en land innig gehecht onderdaan.
Aan grootsche, machtige, roemruchte daden in dè gewone beteekenis was dat leven niet rijk, als onwankelbare plichtsvervulling, bezield door hooger liefde, voor offer noch dood terugschrikkend, geen grootsche, machtige daad mag genoemd worden. Hij was ook te nederig en te eenvoudig om naar daden te streven, door de wereld grootsch en machtig genoemd. Wat klonk die stem uit Rome, die hem waardig noemde bisschop te zijn, hem verpletterend in de ooren. Wat zocht hij, neen, wat vond hij al beletselen, die zulk een eer niet mochten dulden.
Rustig vloeide dat leven heen, een zegening, waar het zich openbaarde, als de stille, vruchtbare stroom van den Ecclesiasticus: Benedictio illius, quasi fluvius inundavit; en langs zijne oevers rezen de palmen, de palmen des vredes. De kalme oppervlakte werd door inwendige beroeringen niet gestoord, noch door stormen van buiten - en wanneer een doodend venijn dat leven zal dooraderen, dan blijft toch de kalme en heilige rust, omdat een hemelsche zon glanst over dat leven, de zon des vredes. De glimlach van Mgr. Joosten was onsterfelijk.
Neen, aan machtige daden was zijn leven niet rijk; maar die ééne, die hemelsche, die apostolische daad heeft hij verricht: Hij is alles voor allen geworden en geweest tot in den dood.
Hij was het als jongeling in de wereld, hij werd het als kloosterling in hooger zin, hij is het als apostel geweest in nog rijker overvloed, hij zou het als bisschop zijn op onuitsprekelijk edele wijze.
Als ooit eene leuze, een devies het leven heeft geteekend van den man die het koos, dan is in volle waarheid het devies van Curaçao's overleden bisschop de uitdrukking, het rechte woord van zijn leven geweest: In vinculo pacis.
Den 1n Dec. 1839 ving dat leven aan. Het hem altijd dierbaar gebleven Nijmegen was zijn geboortestad; brave, rechtschapen katholieken zijne ouders. Eén indruk heeft hij achtergelaten in het hart van die hem omringden in zijn jeugd. Dien van engelreine deugd en beminnelijke, medelijdende goedheid. Een vriend zijner jongelingsjaren verhaalde er mij veel schoons en edels van.
Zij waren te zamen in een zelfde betrekking. ‘Eens,’ aldus die vriend, ‘vroeg HendrikGa naar voetnoot1) mij een geldstuk, klein, maar aanzienlijk genoeg voor iemand tusschen knaap en man in. 't Zou een goede bestemming hebben. Ik zag hem vragend aan. “Ge vertrouwt me toch wel,” klonk het lachend. En ik gaf het hem. Kort daarna dezelfde vraag. Weigeren kon ik niet. Doch toen hij de kamer verliet, ben ik hem stil gevolgd. Hoe ik diep ontroerd werd! Zijn gave - hoe groot was die wel? - en de mijne gleden in de hand der arme weduwe, die de vertrekken schoon hield, een vrouw met vele kinderen. Maar wat hij zeide! Maar de troostwoorden, die zijn medelijden hem ingaven. Ja, ik was diep ontroerd. En zoo was hij altijd.’
Pater Dom. van Zeeland, de man met den helderen blik, die in dat edele gemoed staren kon en mocht, ontdekte er een hoogere roeping, 's Jongelings rijke verstandsgaver. maakten de voorbereiding tot den grooten stap kort. De twintigjarige ontving in Langeboom's klooster ‘la robe blanche’ van Sint Dominicus. Hij heeft het smetteloos gedragen, zijn gansche leven, dat kostbaar gewaad. De kerkvorst verloochende zijn kloosterkleed niet, en de blanke soutane was zijn glorie en zijn trots.
Hij was een echt kloosterling. Hij ging langs het heerlijke, soms moeilijke kloosterpad in het licht van Dominicus' glanzende ster.
Konden allen hier getuigen, die naast hem gingen. Wat strooide hij al palmen des vredes neder op dat pad. Wat glansde dat altijd vreedzaam gelaat van hooge vreugde, als hij den vrede stralen zag in het oog van die hij liefhad, en hij had allen lief. Uit zijn innig religieus gemoed steeg ‘ce pénétrant parfum de la paix’, die neerzijgt in de harten rondom en rust en troost en heling schenkt.
De kinderen getuigden van Sint Alphonsus de Liguori, dat hij een heilige was; in dezen Alphonsus ontdekten de eenvoudigsten de hooge roeping, die hij gansch zijn leven zou vervullen, waarvoor zijn natuur als op bijzondere wijze scheen geschapen: Bestuurder en leider te zijn van anderen Die roeping, de moeilijkste van allen, heeft hij volmaakt vervuld, tot hij bezweek als offer voor die roeping.
‘O meester,’ riep de lijkredenaar uit, overstelpt door dankbaarheid, ‘wat zijn wij u onuitsprekelijk veel verschuldigd. Wat zijt gij alles, alles voor ons geweest.’
Hij was een meester, maar in dien ouden, verheffenden zin, zooals de eerste zonen van Dominicus hun vader magister heetten, zooals een dankbare novice zijn bestuurder magister noemt. Pater Joosten is het geweest, zooals Sint Dominicus een magister novitiorum heeft gewild. In vinculo pacis; iets van den hemelvrede, die allen onweerstaanbaar tot zich trok - een liefde, vaderlijk in zorgen en waken, teeder als van een moeder; een magister, die weende, als de dood een zijner leerlingen wegrukte, want dan verloor hij een zoon; een levende prediking van wat een kloosterling, een Dominicaan zijn moet en zijn kan; bezield door het christelijk ideaal: Wees volmaakt, gelijk Uw hemelsche Vader volmaakt is; een priester met rijke en rijpe kennis, een waardig discipel van den grooten Aquinas, wiens glorie hij deelde, wiens eervolle waardigheid hij erven mocht, wiens wetenschap hij mocht wegschenken aan zijne broeders. - Hem werd de taak toevertrouwd, de mysteriën te ontvouwen van Thomas' wonderwerk: de Summa.
Het jaar 1875 zou zijn vurig verlangen vervullen. Daar gloeide in den jongen priester een ziel vol van apostolischen ijver. Na een driejarig prioraat in Huissens klooster ging hij heen als apostel, en, het kon niet anders, ook als overste - hij droeg de waardigheid van vicaris-provincialis van Curaçao - bezield door één heerlijk ideaal, hetzelfde, dat trilde in Bethlehems engelenlied: pax hominibus.
Hij kwam als de engel, die daalde naar Ephrata, met de boodschap des vredes en de gave tevens. Hij stortte ze in de leege harten dier arme verlatenen, die zielevrede vroegen - en zoo dikwijls ook brood.
Het eerste schonk hij altijd, waar hij kwam Het laatste? als hij kon, als hij had, - altijd en alles. - Hoe hij den vrede schonk?
Hij bezat een beminnelijken eenvoud. Zoo dorsten de geringsten hem naderen zonder schroom, al bleef hij zich altijd zijner waardigheid bewust; een vaderlijke goedheid die harten moest veroveren, een medelijdende liefde die allen omvatte; zoo gevoelden zich allen tot hem aangetrokken; meer dan allen, de ongelukkigen. Hoevelen, die hun schuld van dankbaarheid nooit konden delgen ten opzichte van hem, wiens hulpvaardigheid geen grenzen En kende. En dan de deugden des verstands. Zijn bescheiden ootmoed trachtte ze te verschuilen. Zijn heldere blik, zijn veel omvattende degelijke kennis en rijke ervaring wonnen aller vertrouwen. Men kon zijn raad niet in den wind slaan. En zoo strooide hij de zaden des vredes uit, die welig tierden.
En niet slechts voor de geringen, voer de kinderen der slaven is hij geweest een engel des vredes. Ik doe een beroep op de mannen daar ginds op de Antillen, van hooger beschaving en ontwikkeling. Ik doe een beroep op velen der bisschoppen en priesters van de landen aan de kust, die leefden en leven in den roebele, te midden van wanorde en ergernissen. Zij zullen het luid verkondigen, dat Curaçao's edele, minzame kerkvoogd hun troost schonk, moed in het hart stortte, dat zijn scherpe, rustige blik den weg des vredes wist te vinden ook voor hen.
Pacem relinquo vobis. Hij mocht dat woord uitspreken, toen hij heenging. Tweemalen ging hij heen. De eerste maal in 1884, hooge belangen eischten het. Hij moest, en niemand was gehoorzamer dan hij. Eenmaal hier, werd hij - hij moest immers overste zijn? - in zijn vaderstad gekozen en herkozen als prior.
Maar hij keerde terug - en meer dan ooit een man des vredes; nu in den hoogsten zin gezalfd en geheiligd als apostel. Vrede kwam hij brengen, heiligen vrede. Hij voorspelde het in zijn devies. Curaçao en zijn bisschop zouden vereenigd zijn in den band des vredes.
Wat hij terug ontving? Eens naderde hij eenigen dier rampzaligen, die uitgestooten zijn uit de samenleving, levende ellenden. Hij kwam ze den troost en den vrede brengen van den Godsdienst en de liefde van zijn vaderhart. Toen daalde de engel van beproeving neer. De hand des Heeren had hem geraakt. De ziekte, waarin de profeet het beeld vond om den man der smarten te schetsen, die ziekte woedde in zijn lichaam. De tocht van het weldoende rondgaan was geëindigd. Kalvarie's lijdensweg begon. Men ontdekte hem de waarheid. Hij wierp zich op de knieën, de held der liefde, bracht het offer en riep uit: ‘Voor mijn missie, o God, dat offer, voor mijn arme missie.’ Veel later, toen hij in het St.-Elisabeths-gesticht te Arnhem op het bed van lijden lag uitgestrekt, toen bekende hij, in een oogenblik dat zijn hart niet meer bedwingen kon, waarvan het vol was: ‘Nu ik niet meer arbeiden kan voor mijn missie, zal ik voor haar lijden.’
En hij heeft geleden, onuitsprekelijk, zóó hevig, zoo smartelijk, dat de met lijdenstafereelen zoo vertrouwde geneesheer zijne bewondering niet kon bedwingen. Hij alleen kende de onbeschrijfelijke smarten des martelaars, hij zag den zachten glimlach, die zweven bleef om de lippen des lijders, zelfs als nien diens begeerten niet begreep, en in eerbiedige verbazing riep hij eens uit: ‘Maar monseigneur, zijt ge dan nooit in uw leven toornig geweest, als ge het nu niet zijn kunt?’
Hij heeft geleden, maar als hij tranen weende van smart, dan waren het de pijnen niet, die ze hem uit de oogen persten, neen, dan dacht hij aan de eilanden daar ginds in den oceaan, dan rezen voor zijn geest die arme verlatenen, die beminde broeders, dan klonken in zijn hart hun stemmen weer van afscheid, toen zij vol hoop waren en van wederzien juichten, toen hij zijn ziel en zijn hart moest losscheuren van die beminden, voor wie hij sterven ging, dan welden hem tranen uit de borst, ‘le souffle d'une âme, qui se sent condamnée à l'irrévocable exil.’ En Origines heeft eens gezegd, dat de wonden van de liefde die des lichaams soms doen vergeten.