IV.
Met al de geestdrift van zijn warme kunstenaarsziel werkte Yves Cormier aan het tweede portret, en zijn model, dat hem zoo goed begreep, werkte er toe mee om hem den arbeid gemakkelijk te maken. Gedurende de lange uren dat zij tegenover elkander zaten, hadden de jongelieden in elkanders ziel gelezen, en al veroorloofde het bijzijn van de oude huishoudster hun niet, veel vertrouwelijke woorden te wisselen, toch hadden zij elkander genoeg verstaan om te weten dat zij elkaar liefhadden en geen geluk voor de toekomst konden droomen, dan elkander eenmaal als man en vrouw toe te behooren.
Maar Yves begreep wel dat de heer Tromelin daar nooit van zou willen hooren, en daarom zei hij op een keer al zuchtend tot Marianne:
‘Wie weet of wij nog wel lang gelegenheid zullen hebben, elkander zoo vertrouwelijk te ontmoeten en te spreken. Mijnheer Tromelin weet nog niets van onze wederzijdsche genegenheid en onze lieve plannen.... Het is noodig dat ik er hem over aanspreek, en denkt gij dan dat hij als schoonzoon een jongmensch zal willen, die niets bezit dan zijn penseelen?’
‘Vader houdt veel van mij,’ antwoordde Marianne, ‘en hij zal me niet voor altijd ongelukkig willen maken door zich tegen ons huwelijk te verzetten.... Intusschen hebt gij gelijk en mogen wij de belofte, die ons aan elkander bindt, niet langer voor hem verborgen houden.... Zoodra de twee portretten af zijn, spreekt gij er hem over aan, Yves, terwijl ik. van mijn kant hem ronduit mijn voornemen zal meedeelen, niemand anders dan u te trouwen.’
‘Heel goed, maar hij heeft zonder twijfel andere plannen gevormd en zal zich misschien minder toegevend toonen dan gij denkt. Hij heeft ons lot in zijn handen en kan met een enkel woord al onze droombeelden omvergooien.... Ik huiver al bij de gedachte aan die geduchte en toch noodzakelijke verklaring. Als hij weigert mij ten einde toe aan te hooren, als hij mij schandelijk aan de deur zet, zal alles tusschen ons uit zijn.’
‘Van mijn kant nooit,’ antwoordde Marianne ernstig en fier. ‘Ik houd van u alleen, Yves; mijn hart is eenmaal op u gezet, en wat er ook gebeure, het zal niet veranderen.’
De zittingen voor het portret volgden elkaar nog steeds op; ze waren wel korter, maar Yves werkte ook des te ijveriger. Eindelijk was het klaar en de beide jongelieden besloten dat den volgenden dag de beide doeken naar de huiskamer gebracht zouden worden om den heer Tromelin te worden aangeboden. Na het avondeten zou Marianne de kamer uitgaan als om de beide mannen rustig hun sigaar te laten rooken; dan zou Yves zijn stoute schoenen aantrekken en den vader de hand van zijne dochter vragen.
Op den afgesproken dag wachtten Yves en Marianne den ouden heer in de huiskamer met de twee portretten, die daar onder gunstig licht waren opgesteld.
‘Vader,’ zei het meisje toen hij binnentrad, ‘wij wachtten al op u.’
Met een opgewekt gebaar leidde zij hem naar den hoek der kamer, waar de portretten stonden.
‘Kijk eens, vader.... Mijnheer Cormier heeft u den tijd niet karig toegemeten: in plaats van één portret zult gij er nu twee van mij hebben!’
De heer Tromelin zette zijnen bril op. Eerst bekeek hij het doek, dat hij al kende en dat hij uitbundig prees. Daarentegen toonde hij zich allesbehalve ingenomen met het andere, dat zijne dochter als eenvoudig dorpsmeisje voorstelde. Als practisch man van zaken bedacht hij dat die dubbele arbeid van den schilder ook de rekening zou verzwaren. Behalve dat deze tweede schilderij zijne ijdelheid niet bijzonder vleide, maakte zij hem ook ongerust over zijne beurs. Hij oordeelde het daarom voorzichtig het portret, dat hij toch niet voornemens was te betalen, dadelijk heel laag te schatten.
‘Wat dwaas gedacht hebt gij daar gehad, mijne dochter in zulk een vermomming uit te schilderen!’ zei hij. ‘Dat boerinnepakje past mejuffrouw Tromelin immers heelemaal niet. Het is zoo min vleiend voor haar als voor mij.’
‘Vindt u?’ mompelde Yves bedeesd.
‘Vader,’ dus haastte Marianne zich tusschenbeide te komen, ‘het idee is niet van mijnheer Cormier; ik zelf heb de gril gehad, dit costuum uit te kiezen en te poseeren als een dorpsmeisje, dat haar bruiloft viert....’
‘Nu, ik maak er u allesbehalve mijn compliment over.... En als gij getrouwd zijt, hoeft gij niet te denken dat ik die maskerade aan den muur zal hangen.’
‘Maak u daar niet ongerust over,’ hernam Marianne levendig, ‘ik houd dit portret voor mij zelve.’
Men zette zich aan tafel en het avondeten begon met een pijnlijk stilzwijgen. De heer Tromelin was uit zijn humeur, Marianne pruilde en Yves Cormier, toch al weinig op zijn gemak en daarbij op de teenen getrapt, bedacht dat dit leelijk begin heel weinig goeds voorspelde. Met den neus over de tafel gebogen, at hij met lange tanden en wierp nu en dan steelsgewijze een bekommerden blik op zijne vriendin.
Deze, meer meester over zich zelve, poogde zich vroolijk te toonen en glimlachte hem nu en dan aanmoedigend toe.
In haar heldere oogen lag zooveel vertrouwende genegenheid, hun zachte glans verwarmde hem zoodanig het hart, dat hij zachtjes aan weer moed vatte. Hij onderzocht het norsche en slimme gezicht van den heer Tromelin wat minder vreesachtig en zocht zich te overtuigen dat het heerschap toch niet zoo geducht was als hij zich verbeeld had.
Inderdaad was de booze luim van den heer Tromelin onder den invloed van twee of drie glazen ouden Bordeaux van zelf geweken. Hij had zijne gewone rondheid en spraakzaamheid teruggekregen. Bij het nagerecht stiet hij vroolijk zijn glas aan tegen dat van den schilder en dronk op diens aanstaand succes.
Men had cognac en sigaren gebracht en Marianne profiteerde daarvan om de huiskamer te verlaten onder voorwendsel dat zij met de keukenmeid het een en ander had te bespreken. Maar alvorens het vertrek te verlaten, wierp zij Yves nog eens een aanmoedigenden blik toe en sloop naar buiten, onder de beuken van de laan, om er den uitslag af te wachten van het beslissende onderhoud, dat zou plaats hebben.
Die welsprekende blik stak den schilder een hart onder den riem. Om den moed nog te sterken nam hij een teugje cognac en, zoodra de deur dicht was, wendde hij zich dapper naar den heer Tromelin, die zijne pijp aanstak, terwijl hij het hoofd licht tegen zijne schouder boog en met de oogen knipte.
‘Komaan,’ zei de sardijnpakker, ieder woord met een korten trek aan zijne pijp begeleidend, ‘nu hebben we, geloof ik, het kwartiertje van Rabelais.... Nu wij toch alleen zijn, konden wij daarvan wel gebruik maken om onze rekening te vereffenen. Goede rekeningen maken goede vrienden en ik ben uw schuldenaar voor.... zeshonderd franks, is 't niet?’
Te gelijk haalde hij een kleine brieventasch uit zijn zak en nam daar één voor één zes biljetten van honderd franks uit.
Maar Yves hield hem met een levendig gebaar tegen.
‘Neen, mijnheer Tromelin,’ verklaarde hij, ‘het eene van de portretten is u niet bevallen en wij zullen daar dus niet meer van spreken.... Wat het andere betreft, veroorloof mij u dit als vriend aan te bieden, ten bewijze van mijn erkentelijkheid voor uwe edelmoedige gastvrijheid.’
‘Gij drijft er toch den spot mee?’ riep de gastheer uit, met een zweempje van gekrenkte waardigheid, ‘alle arbeid is zijn loon waard en gij hebt een heelen tijd met die schilderijen zoek gemaakt.... Overigens heb ik u mijn woord gegeven en denk dat ook te houden; gij zoudt mij beleedigen door de billijke vergoeding van uwen arbeid te weigeren.’
‘Wat ik u bidden mag, laten wij niet door eene nare geldkwestie het genoegen bederven dat ik er in gehad heb, mejuffrouw Marianne te schilderen.’
‘Maar wat drommel, dat komt niet te pas!.... Ik kan toch van u niet voor niets het portret van mijne dochter aannemen.’
‘Wel stellig!’ hernam Yves Cormier dapper. ‘Dat kan u best, want ik wou u op mijne beurt een veel gewichtiger gunst verzoeken, die het van u afhangt mij te bewilligen.’
‘Ik weet niet waar gij heen wilt,’ zei de heer Tromelin een weinig ongerust; ‘verklaar u nadelen als ik u van eenigen dienst kan zijn, ben ik volkomen tot uwe beschikking.’
‘Welnu, mijnheer Tromelin,’ hernam Yves als uit éénen adem, ‘ik heb de eer u de hand te verzoeken van mejuffrouw Marianne.’
‘Wa's dat?’ viel hem de gastheer verbluft in de rede, ‘de hand van mijne dochter, en voor wien?’
‘Voor mij zelven natuurlijk.... Wij hebben elkander lief en mejuffrouw Marianne heeft mij verlof gegeven, u van avond uwe toestemming te vragen tot ons huwelijk....’
De heer Tromelin richtte zich heftig in zijnen stoel op.
‘Wel zoo! is het in dien tijd?’ mompelde hij.
Hij legde zijne pijp op tafel en zei, terwijl hij op den ongelukkigen kunstenaar een blik vestigde, waardoor diens vertrouwen in eens wegsmolt als sneeuw voor de zon:
‘Mijnheer Yves Cormier, ziet gij mij aan voor iemand met gezond verstand, die over het volle gebruik van zijne geestvermogens beschikt?’
‘Zeer zeker, mijnheer.’